niets afdoet, wijl de Heer A. niet meer van moeder weet dan wij te voren ook wisten, namelijk, dat zij op haar gemak scheen te zijn. Wij zijn dus genoodzaakt ons bij den wensch te bepalen, dat wij niet gedwaald mogen hebben, door te veel vertrouwen op een intrigant schepsel te stellen, maar hoe het zij, ik ben met u eens, dat het beter is misleid te worden, dan zich aan onmedogendheid schuldig te maken.
Christine is na de Rotterdammer kermis weder hier gekomen, wij hebben (want ik ben daar toen ook eenige dagen geweest), heel wat moois gezien en braaf van alle vermakelijkheden gebruik gemaakt. Diederik van B., mijn oude vriend van de Akademie, heeft onlangs eenige dagen bij ons gelogeerd; hij lachte, om wat hij mijne complaisances voor mijne vrouw noemde, en vond, dat ik wat te veel haren zin deed, daarom was het, onder ons gezegd, mij lief, dat hij weg ging, want ik hou niet van dat gedurig berispen van daden, die uit goeder deugd geschieden, door iemand dien men bij zich aan huis alle beleefdheid aandoet. Maar diederik is altijd een' vijand van het huwelijk geweest, en had, geloof ik, wel gewild, dat ik hem alle avonden in het college vergezeld en mijne lieve vrouw alleen te huis gelaten had. - Ons kindje wordt allerliefst, maar ik zou wel wenschen, dat er nog een bij kwam, want mamatje troetelt het, dunkt mij wat al te veel en zal het, vrees ik, wat eigenzinnig maken. - Ik kom zoo op het oogen-