vreugde, over de daaruit voorvloeijende mogelijke gevolgen. Indien ik het oog op den toestand van mijn vaderland sla, schrel ik. Indien ik bedenk wat Amsterdam geweest is, bedroef ik mij innig van met regt te moeten duchten, dat de zetel van den koophandel dien van hoofsche losbandigheid worden zal; dat werkzame jonge lieden, door duizenderlei nieuwe verleidingen, van degelijke bezigheden zullen Worden afgetrokken, en meêgesleept in eene draaikolk van wufte vermakelijkheden, die vele hunner ten verderve kan brengen. Ware het nog den tijd, toen een Nederlandsch Vorst, met den zedigen titel Van Stadhouder bekleed, eene, indien ik mij eens zoo uitdrukken mag, burgerlijke hofhouding hield, en oud-Hollandsche zeden ten toon spreide, ik zou eenigzins met de bewuste verplaatsing kunnen te vreden zijn. Maar wie staat nu, helaas! aan het hoofd van den Staat -? Een Franschman, of Korsikaan. Wie omringen hem? - Vreemdelingen, die onze Natie verachten, onze eerbiedwaardige deftigheid bespotten, en niets meer wenschen, dan in onze zeden eene omwenteling te weeg te brengen, die ons met hen in losse onbezonnenheid, om niets meer te zeggen, gelijk make. Het stadhuis, zegt gij, is den Koning tot een paleis aangeboden: geloof zulks niet. Reeds in het verspreiden van dit gerucht ligt een bewijs van der Franschen arglistigheid: zij willen alles ten schoonste voor lodewijk doen voorkomen, en schuwen niet, het verlangen des Konings om iets te bezitten, te verbloemen, door te zeggen, dat zulks hem aangeboden is; wel wetende, in dit geval, hoezeer