| |
| |
| |
XX.
Een nieuw vooruitzigt.
Wanneer men gewoon is, een onbezorgd leven te leiden, gelijk doorgaans in de jaren der jeugd, althans der vrouwen het geval is, komt het vreemd voor zich in eenige beslommeringen gewikkeld te zien, en de eerste voorvallen, die eene ernstige overpeinzing van onaangenamen aard noodzakelijk maken, vallen als lood op het hart. De eerste twintig jaren van elisabeths leven, waren in de gewone onbezorgdheid vervlogen, doch korte dagen vóór den dood van haren grootvader had zich als het ware een nieuw tijdvak voor haar geopend, en was zij, dan eens door dit, dan weder door iets anders, tot min vervrolijkende gedachten, opgeleid geworden. Van die voorvallen maakte het onlangs gebeurde aangaande alerte, een voornaam deel uit. Hare moeder en haar vader hadden naar allen schijn kennis aan dien man gehad, eene zekere duisterheid was uitgespreid over die betrekking en nu was zij zelve in de zaak gewikkeld! - Haar gezond verstand deed haar begrijpen, dat niemand, zelfs hare vriendin cecilia niet uitgezonderd, vooreerst van dit
| |
| |
alles weten mogt, doch dit maakte haar belemmerd, wanneer zij schrijven moest aan die vriendin, te meer dewijl haar dagelijksch leven nu zoo stil voortliep, dat zij, behalve over hetgeen in haar binnenste omging, niet veel te schrijven had. Bij uitstek aangenaam was haar dan op dit tijdstip de volgende brief, dien zij van mejufvrouw wickham ontving:
‘Hoe verder men zich dikwijls van het geluk verwijderd acht, hoe nader bij het is! Deze uitroep, waarde elisabeth! strekke tot inleiding om u een groot nieuws te verhalen. Bekoord door het uitwendig schoon van edward werner, gelijk ik u moet bekennen, dat ik was, toen ik hem, staande mijn verblijf op Barkey-Vale, eenige malen ontmoette, was er niets minder dan mijne vriendschap voor u noodig, om mij te doen berusten in het denkbeeld, dat hij niet op mij, maar op u het oog gevestigd had; doch ik kon uwe vooringenomenheid tegen hem evenmin begrijpen als verdragen, tot dat ik hem aangaande de slechte geruchten hoorde, welke mij noodzaakten u tegen hem te waarschuwen, en hem uwe als ook mijne genegenheid onwaardig te keuren. Evenwel het kostte mij veel, te moeten denken: al ware het, dat de in schijn beminnelijke werner voor mij eenige genegenheid gevoelde en betoonde, zoude ik hem afwijzen moeten; en stil bij het ziekbed van pauline zittende, had ik al den tijd om mij in treurige gedachten te verdiepen. Zie hier, dacht ik, zoo kort op elkander twee voorbeelden van den weinigen staat dien men op het voorkomen der mannen maken kan! zie hier twee stalen van de zwakheid van het vrouwelijk hart. O!
| |
| |
meer dan ooit geloof ik, dat het ons betaamt aan vriendschap genoeg te hebben, althans, dat voor mij niets beters te doen is, dan, wanneer ik mijne eigene meesteresse zal wezen, met elisabeth het oude plan eener zamenwoning ten uitvoer te brengen. Zonder iemand lief te hebben zou het leven voor mij geen leven zijn; welnu ik heb immers elisabeth lief, aan haar wil ik mij vasthouden, met haar mijn leven slijten en zoodoende niets te vreezen hebben van de ongeneugten aan het kwalijk plaatsen der genegenheid verknocht. Dan zie, terwijl ik mij met zulke filozofische bespiegelingen bezig hield, kwam george kirham met zijne vrouw en een' broeder van deze hier logeren. Zonder dat ik er iets van bespeurd had, was ik dien jongman bij uitstek wel bevallen, toen ik op zijn vaders kasteel eenige weken doorbragt; nu wilde hij ongemerkt (volgens het groote voorregt der mannen boven ons) beproeven of zijne genegenheid bij den vernieuwden omgang met mij, stand houden zoude, en ingevolge zijne bevinding handelen. Niet zeer gunstig voor eene nadere kennismaking was mijn gedurig verblijf bij de zieke, dan met dat al vermeende de heer hasley mij genoeg te hebben leeren kennen, zoo uit hetgeen hij door gesprekken met mijne gewone huisgenooten van mij hoorde, als uit hetgeen hij gedurende den tijd, dien ik in het gezelschap doorbragt, in mij opmerkte, en mij genoeg te beminnen, om mij zijne hand aan te bieden. Zijn voorstel, in eenvoudige bewoordingen gedaan, verwonderde mij, doch mishaagde mij niet, vooral omdat zijne zuster hem altijd hoogelijk geprezen had, en deze althans
| |
| |
geene vleister is. Ik nam dan de zaak in bedenking, vond mijn' oom, dien ik raadpleegde, en mijn' neef george, die hem sedert lang reeds kent, gunstig voor hem gestemd, en besloot dus na verloop van een paar weken, gedurende welke hij de kunst verstond zich geheel van mijn hart meester te maken, hem een gunstig antwoord te geven. Wat zegt gij hiervan, elisabeth? wat zoudt gij zeggen, indien ik u nu eens voorstelde u met mij en mijnen echtgenoot op ons aanstaand landelijk verblijf neder te zetten? indien gij daartoe eenigen lust gevoelt, zal ik het lionel voorstellen, ik twijfel niet of hij zal er genoegen in nemen, en zoo zullen wij, in spijt van al wat zich daartegen heeft geschenen te stellen, nog onze lang ontworpene zamenwoning ten uitvoer brengen. Hoogst aangenaam, dit behoef ik u niet te zeggen, zou uwe goedkeuring van dit plan mij wezen; want al heb ik ook den heer hasley van ganscher harte lief, zoo is daarom mijne vriendschap voor u niet in het geringste verminderd; antwoord spoedig, en zoo mogelijk toestemmend aan
Uwe cecilia wickham.’
Zonder bepaalde vooruitzigten in de toekomst, gelijk thans elisabeth was, vond zij cecilia's voorstel een lichtpunt, waarop zij met welgevallen hare aandacht vestigde. Ook in deze stelde zij den heer en mevrouw bestenvelde in haar vertrouwen, en hoorde oplettend naar hetgeen zij voor en tegen de zaak in het midden bragten; het tegen was daarbij wel het meeste in het oog loopende, dewijl beide, lieden van rijpe ondervinding, de vele bezwaren kenden, welke
| |
| |
alle zamenwoningen van op zich zelven staande personen aankleven; doch ook de goede zijde van het plan verheelden zij geenszins, en elisabeth, die van de standvastigheid van cecilia's vriendschap volkomen overtuigd, zich van het genot eens gestadigen omgangs met haar een zeer groot genoegen beloofde, tilde niet zwaar genoeg aan het mogelijk ongevallige om het, haars inziens, waarschijnlijk vele goede voorbij te zien. Na weinige dagen van overdenking, schreef zij diensvolgens aan hare vriendin, dat zij zich in hare blijde vooruitzigten hartelijk verheugde, en gaarne door met haar te komen wonen, getuige van haar geluk worden zoude.
Intusschen had de heer bestenvelde niet stil gezeten met opzigt van zijne voorgenomene pogingen om iets aangaande den heer alerte, die, schreef hij aan zijnen correspondent, in Frankrijk, misschien wel onder den titel van Graaf de valmont bekend was, te vernemen; en tevens zond hij een' brief naar Engeland aan zijn' vriend westmill, op hoop dat deze, die in betrekking tot het Zeewezen stond, hem althans eenig narigt zou kunnen geven aangaande het lot van het schip, waarop robbert basmooth in Februarij 1795 den overtogt naar Bengalen gedaan had; en van de betrekking waarin deze heer tot den heer alerte gestaan had. Zooveel hem de voorzigtigheid toeliet onderzocht hij in Rotterdam nog nader dan hij vroeger reeds gedaan had, naar de leefwijze en betrekkingen van den Franschman. Terwijl hij naar antwoord op zijne brieven wachtende was, kreeg hendrik van degenen die hij in de stad zijner woning op kondschap uitgezonden had, berigten, die met de vroe- | |
| |
ger ingewonnene vrij wel overeenkwamen. Alerte was eenige jaren geleden als taal- en muzijkmeester bekend geweest, had toen, dan eens bij dezen, dan bij genen burger op kamers gewoond en altijd wel betaald, doch was nu sinds lang afwezend geweest, en eerst onlangs (in Dec. 1814) terug gekomen; hij ging doorgaans weinig uit, doch sleet zijn' meesten tijd met lezen en beantwoorden van brieven, die hij zeer dikwijls uit Frankrijk ontving, hij leefde zeer geregeld, en slechts zelden kwam er iemand bij hem. Eene zaak was er, welke degenen bij wie hij inwoonde wel eens kwade vermoedens tegen hem had doen opvatten, te weten, dat men hem dikwijls hoorde zuchten, en zelfs wel des nachts met verhaaste schreden zijne kamer op en neder loopen, als iemand, die eenigen gemoedsangst bij
zich draagt. Doch aan degenen, die hem naar de oorzaak van die schijnbare onrust gevraagd hadden, had hij altijd ten antwoord gegeven, dat hij soms met maagpijnen gekweld was, die hem deden klagen en den slaap benamen.
Vóór dat bestenvelde nog antwoord op een' zijner brieven had, werd op zekeren morgen hem de komst van den heer charles westmill in persoon aangemeld. Charles oordeelende, dat men in eene korte zamenspraak meer dan in eenen langen brief afhandelen kan, had, om zijnen vriend des te beter te kunnen onderrigten van al wat hij aangaande den Franschman en den heer basmooth vernomen had, en hem zijne verdere diensten aan te bieden, de reis naar Holland ondernomen, met al de schriftelijke bewijzen, die zijne mondelijke getuigenis staven konden. Wij zullen
| |
| |
van hetgeen hij verhaalde een kort verslag geven.
Sedert vele jaren bestond te Londen het kantoor van wells en sibs, dat in een' voorspoedigen staat was, toen een bediende, voor de ondergeschikte werkzaamheden, daar gezocht wordende, zich een jongman aanbood, wiens betrekkingen wel eenigzins met een' sluijer overtogen waren, doch die zoo wel voorkwam, en zoo grooten lust om geplaatst te worden aan den dag leide, dat men hem aannam, en al spoedig zijn' ijver en bekwaamheid regt doende, met de uitvoering van zaken van meer belang belastte. Deze jongman was robbert basmooth. Hoe langer hij de hoofden van het genoemde handelshuis diende, hoe meer hij door gedrag en bekwaamheden hunne achting en genegenheid verwierf, en zijn salaris door hen zag vermeerderen. In of omtrent het jaar 1790 verliet de heer sibs den handel, en ging in Schotland, waar hij geboren was, op een aangekocht landgoed leven. Twee jaren later werd basmooth door den nu eenigen patroon wells naar Holland gezonden, en vond daar behagen in sofia basmooth. Hij durfde haar zijne hand aanbieden, dewijl hij van den heer wells de belofte had, dat, indien hij naar genoegen in de hem opgedragene commissie slaagde, deze hem eene portie in zijn kantoor geven zoude. Dan ongelukkiglijk stierf zijn beschermer, eer hij de buitenlandsche zaken had afgedaan. Nu zoude robbert wel zeer gaarne den handel van den overledene op zijnen naam voortgezet hebben, doch hij had daartoe geen genoegzaam kapitaal, en schoon de heer wells hem in diens uitersten wil wel bedacht had, was echter zijne fortuin tot het bo- | |
| |
vengemelde doel te gering; zijn huwelijk zou dus geen voortgang hebben kunnen hebben, indien niet een Franschman, die sedert de maand October 1789, toen hij met den hertog van Orleans (wiens partij
hij aankleefde) naar Engeland overkwam, in kennis met basmooth geraakt zijnde, en hem veel vriendschap betoonende, toen hij van zijne verlegenheid kennis gekregen had, hem een vrij aanzienlijk kapitaal tegen eene behoorlijke rente, had aangeboden, van welk kapitaal basmooth tien jaren lang tot voortzetting van zijnen handel gebruik zou kunnen maken, doch hetwelk de geldschieter regt zou hebben vroeger terug te eischen, ingeval de gebruiker binnen den bepaalden tijd kwame te overlijden. Gemelde Franschman droeg den naam van pierre alerte. Van zijn' titel graaf de valmont had men, zeide westmill, nimmer iets gehoord, alleen was het bekend, dat hij, toen orleans (Egalité) in Frankrijk terug was, eene levendige briefwisseling met hem en anderen van zijnen aanhang ter sluik onderhouden had. Het genoemde aanbod werd door basmooth met verrukking aangenomen, men maakte de noodige bewijsstukken aangaande de voorwaarden naar behooren op, en zoo vond de heer basmooth zich in staat om een eigen handelshuis op te zetten, en in Holland zijn huwelijk met de geliefde sofia te gaan voltrekken. Omtrent het midden van 1792 vestigde hij zich met haar te Londen. In het eerst gingen de zaken tamelijk wel, doch in het laatst van 1794 kwamen er tijdingen uit Bengalen, die eene reize van den heer basmooth derwaarts noodzakelijk maakten. Hij vertrok in het begin van het volgende jaar, doch over- | |
| |
leed kort na zijne aankomst, of wel op reis. Alerte zelf geen verstand van koophandel hebbende, verlangde nu, ingevolge de gemaakte voorwaarde, zijn kapitaal terug, en de vrij overhaaste uitbetaling der voorgeschotene gelden, had het opbreken van het geheele kantoor ten
gevolge. Zoodra de Franschman zijne penningen terug had, verdween hij, en heeft sedert in Groot-Brittanje niets meer van zich laten hooren. ‘Wat nu den heer basmooth zelven betreft, wiens betrekkingen, gelijk gemeld is, eenigzins in het duister lagen, hem aangaande zal ik,’ vervolgde charles westmill: ‘wel niet noodig hebben u te onderhouden, dewijl gij zijn schoonbroeder geweest zijnde, zeker alles dienaangaande met juistheid weet.’ Hendrik hem geantwoord hebbende, dat dit het geval niet was, ging zijn vriend aldus voort: ‘Door schrijven van den ouden heer sibs heb ik vernomen: dat basmooth de natuurlijke zoon was van zekeren Lord kirkumbaine, wiens echte kinderen, na 's vaders dood, schoon zij van zijn bestaan kennis droegen, zich nimmer aan hem hadden laten gelegen zijn. In een vondelingshuis opgevoed, had hij daar den naam gekregen welken hij gevoerd heeft, na den dood van de vrouw die hem oppaste, en welke eene bijzondere genegenheid voor hem hebbende, hem altijd haar jongentje plagt te noemen. Basmooth zelf heeft nimmer geweten wie zijn vader was, en slechts bij toeval heeft de heer sibs, hetgeen hij mij meldt, sedert ongeveer een paar jaren vernomen. Door een uitmuntend gedrag had robbert de genegenheid gewonnen van allen die hem verzorgden en onderwezen, en later zoo spoe- | |
| |
dige en groote vorderingen gemaakt, dat hij hier en daar beschermers had gevonden, en eindelijk door de heeren sibs en wells, gelijk gezegd is, hun vertrouwen was waardig gekeurd.’
Het verhaal van den heer westmill werd door hendrik bestenvelde met de omzigtigheid die de zaak vereischte, aan elisabeth overgebragt. Het behoeft naauwelijks gezegd te worden, dat het lieve meisje met ontzetting en leedwezen vernam van welke afkomst zij van vaders zijde was, en dat het haar bovendien grootelijks smartte, dat de listige jufvrouw selsat hare tante bleek te zijn. Dit gaf zij op hare beurt aan haren oom te kennen, volgens hetgeen edward werner haar op zekeren dag (zie Deel I, bl. 123) verhaald had. Wat alerte betrof, dit vond zij niet veel meer afdoende dan hetgeen zij reeds wist, en zij verlangde naar tijdingen uit Frankrijk, welke met opzigt tot dien persoon haar, hoopte zij, meer zouden leeren. Zich ondertusschen de woorden van de oude jenny (zie Deel I, bl. 25) herinnerende: ‘Ik geloof niet dat uw vader dood is,’ gaf elisabeth het verlangen te kennen, om aangaande de zeereis van basmooth nog eenige nadere bijzonderheden te vernemen. Hendrik billijkte haar verlangen, doch vond zich belemmerd omtrent hetgeen gedaan kon worden, om haar in deze te voldoen. ‘Leefde de Scheeps-kapitein nog,’ zeide hij: ‘met welken uw vader vertrokken is, welligt zou deze eenige inlichting kunnen geven, nogmaals moet hier mijn vriend westmill voor mij werkzaam zijn.’ - - Besloten hebbende dezen om die nieuwe gunst te verzoeken, wachtte bes-
| |
| |
tenvelde de tijdingen uit Frankrijk af. Deze kwamen eindelijk, doch behelsden niets anders dan wat graaf de valmonts staatkundige gedragingen betrof, niet het geringste dat op basmooth betrekking had. Intusschen zag hendrik dagelijks elisabeth
met treurigheid aan: ‘Dat mijn vader,’ zeide hij vertrouwelijk tegen zijne echtgenoot: ‘zijne zorgeloosheid zoo ver heeft kunnen drijven van geen onderzoek te doen naar den man aan wien hij sofia schonk, is onvergeeflijk. Ik was toen te Hamburg om den handel te leeren, en heb niets van het voorgenomene huwelijk geweten, eer mijne arme zuster de bruid was; toen verlof verkregen hebbende om over te komen, heb ik basmooth leeren kennen, zoo oppervlakkig als dit in weinig meer dan eene week geschieden kan; hij geviel mij wel, doch hadde men mij toen nog maar gelast narigten aangaande zijne betrekkingen in te winnen, welligt zou ik vele onaangenaamheden hebben kunnen voorkomen; dan vader zeide slechts: hij is een knap man, zijne patronen prijzen hem zeer, hij krijgt deel aan een best kantoor - en daarmede moest ik mij tevreden houden, als ik eens waagde te vragen, welke zijne afkomst was. Veel jonger dan mijne zuster zijnde, heb ik toen ook hare zaak niet genoeg ter harte genomen, dat doet mij nu leed, dan het is te laat om iets te verhelpen; alleen wil ik zoo veel mogelijk omtrent elisabeth vergoeden, wat ik omtrent hare moeder verzuimd heb.’ - ‘Hebt gij al de papieren van uwen vader nagezien?’ vraagde mevrouw bestenvelde: ‘zou daaruit misschien iets te ontdek- | |
| |
ken zijn van hetgeen u nog duister is?’ - ‘Mijn vaders boedel,’ antwoordde hendrik: ‘was ellendig overhoop, en op het in orde schikken zijner papieren schijnt hij nooit bedacht te zijn geweest; ik heb zoo goed ik kon uit dien chaos, soort bij soort te zamen in pakketten gebonden, doch niet alles nagelezen, want daartoe ontbrak mij de tijd; een kistje, dat vol gepropt was, heb ik herwaarts mede genomen, omdat ik het eerst op den dag vóór mijne afreize onder allerlei oude prullen vond, en sinds ik hier
ben het, door de opeenstapeling mijner bezigheden, nog niet weder aangeroerd. Indien gij mij helpen wilt, zullen wij het te zamen onderzoeken.’ Mevrouw bestenvelde zich daartoe bereidwillig getoond hebbende, werd het kistje op den eersten gelegenen dag geopend; men vond vooreerst een' omslag, waarop geschreven stond: Papieren van aanbelang, doch hij was ledig; voorts een' tweeden met het opschrift: Recepten van huismiddelen tegen kinkhoest, stikzinkings en andere kwalen van kinderen. Hendrik wilde dit bijzijde leggen, doch zijne vrouw zeide: ‘Neen, wie weet of hier de belangrijke papieren niet in zijn!’ - het werd geopend, en men vond afschaduwingen (silhouetten) van den ouden heer en mevrouw bestenvelde, van sofia, van hendrik in zijne jeugd, en van andere leden der familie. In een derde toegevouwen papier waarop in het schrift van hendriks moeder stond: Knipseltjes van mijne sofia, waren een paar haarlokjes van verschillende kleur, Waschlijsten die uitgediend hebben, las men op een dik pak, dat inderdaad zulke nuttelooze dingen bevatte,
| |
| |
en Recepten van lekkere spijzen, die niet goed bevonden zijn, op een ander, dat afgescheurde bladen uit een annotatieboekje van huiselijke aankoopen van de helft der vorige eeuw inhield. ‘Zie nu zulk een ongeredderde prullenwinkel eens aan!’ riep hendrik, zich niet langer kunnende bedwingen, uit: ‘ik schaam mij voor mijn' vader; waartoe in vrede al die ellendige vodden bewaard!’ - ‘Laat ons met bedaardheid voortzoeken:’ hernam mevrouw bestenvelde: ‘ik moet lagchen om de averegtsche plaatsing van de meeste stukken, doch het ledig zijn van den eersten omslag daarbij in aanmerking genomen, doet mij altijd nog denken, dat in een' anderen iets van waarde zal zitten! - Ha! daar komen de knipsels!’ zoo vervolgde zij, een nieuw toegevouwen blad zonder opschrift openende, waarin, behalve de genoemde proeven van sofia's kinderlijke behendigheid een paar brieven gevonden werden, welke hendrik te Hamburg zijnde, aan zijne ouders geschreven had, nog waren daarin eenige recepten met † geteekend. Nog lager in het kistje lagen losse papieren, stukken van oude couranten, eenige van de boven vermelde recepten tegen kinderkwalen, lapjes gedrukt katoen en stalen neteldoek, een ledig open, doch zeer gekreukeld papier, waarop de prijzen der stoffen aangeschreven waren, een rolletje zinkingpleister, een doosje met roode tandpoeder, waarvan de bodem gebroken was, eenige strooken linnen, als tot windsels moetende dienen, eene menigte adressen van winkeliers van oude datum, welke toen in Rotterdam woonden, doch naar allen schijn nu dood of verhuisd waren, en tusschen dat alles een brief
| |
| |
in het Engelsch geschreven, die door ouderdom, en door de nabuurschap van de pleisters en van de tandpoeder er vrij onoogelijk uitzag. Deze brief echter trok de aandacht der onderzoekers tot zich, en hendrik begon terstond hem overluid te lezen. Hij was ten naasten bij van den volgenden inhoud:
Den heeren sibs en wells te Londen.
Aan boord van de Sphinx. 3 Julij 1795, in de haven van Calćutta. Bengalen.
Mijne Heeren!
Dewijl ik bij mij aan boord als passagier gehad heb een' heer, die ik weet, dat voor het handelshuis onder uwe firma, naar Bengalen moest, en deze heer met name robbert basmooth, na op het eiland St. Helena, waar wij water innamen, aan wal gestapt te zijn, niet weder is komen opdagen, heb ik gemeend u bij dezen van het vermist geraken van gemelden persoon, dien ik nog vruchteloos op het eiland heb laten zoeken, kennis te moeten geven, en tevens uwe orders te vragen, met opzigt tot zijne bagaadje, die bij mij aan boord gebleven is. Ik weet niet wat ik denken moet van de noodzakelijkheid der reize van opgenoemden basmooth naar Bengalen, want geene van de voorname handelshuizen met welke ik in betrekking kwam, had eenigen dringenden brief aan uw huis geschreven. Wat onze reis betreft, dezelve is niet in alle deelen voorspoedig geweest; wij hebben met zware stormen en veelsoortige tegenheden te kampen gehad. Ik heb (behalve den passagier basmooth) vijf man van
| |
| |
mijne equipagie verloren, drie onderweg aan ziekte, een hier aan wal, die de hort op gegaan is, daniël nicoles, een' knappen jongen, wiens verlies mij spijt, en john harris, die, na eenmaal den vasten grond betreden te hebben, krank weder aan boord kwam, ras aan het ijlen sloeg, altijd riep van vastbinden, doodslaan, enz. en daar hij den naam van robbert dikwijls uitte, en het geld vervloekte, dat hij (zeide hij) aan wal gebeurd had, mij heeft doen onderstellen, of er ook omtrent den heer basmooth eenig kwaad stuk gepleegd was; dewijl echter de matroos buiten kennis gestorven is, kan ik omtrent die zaak met geene zekerheid berigt geven, en laat het onderzoek dienaangaande aan u over; het is evenwel waar, dat bij gemelden john harris na zijn' dood gevonden is, de belangrijke som van honderd guinjes.
En hiermede mijne heeren heb ik de eer mij te noemen:
Uw ootmoedige dienaar
joseph thornwal.
PS. Ik maak van de eerste gelegenheid gebruik om dezen aan u af te zenden.
Achter op dit geschrift stond, in de hand van den heer bestenvelde: Deze brief heeft zeker gedwaald, doordien er geen kantoor van wells en sibs meer bestond toen hij in Engeland kwam. Hij is mij eerst eenige weken na den dood mijner dochter in handen gekomen.
‘Ziedaar dan zeker,’ zeide hendrik: ‘het geschrift dat onder het opschrift: Papieren van aanbe- | |
| |
lang had, moeten gevonden worden! Zou mijn vader zijne achteloosheid zoo ver gedreven hebben van, na zulk een' brief ontvangen te hebben, geen onderzoek naar de daarin aangeroerde omstandigheden, zijnen schoonzoon betreffende, te doen? ik moet zulks vreezen, vooral dewijl hetgeen hij er zelf achter op geschreven heeft, schijnt aan te duiden, dat hij het berigt eeniglijk als notificatie heeft aangenomen, en dewijl mijne zuster reeds overleden was, geene opwekking gevoeld heeft, om zich de belangen van elisabeth aan te trekken, en zich eenige moeite te geven tot ontwikkeling van het duistere in de geheele zaak. Wat nu gedaan?! Zoo vele jaren na het voorgevallene zal het hoogst moeijelijk zijn, met eenige vrucht te werken!’ - De brief, van welken wij verslag gaven, werd nu zorgvuldig door bestenvelde in zijnen secretaire weggesloten, en van deszelfs inhoud vooreerst nog niets aan elisabeth medegedeeld. Integendeel verhaalde hendrik nog dien eigen dag aan zijn' vriend westmill wat hij gevonden had, en verzocht hem in Engeland (werwaarts laatstgenoemde na twee dagen weder voor had te vertrekken) onderzoek te doen naar den persoon van joseph thornwal, ten einde in een mondgesprek met dien man, zoo mogelijk, iets naauwkeurigers omtrent al het voorgevallene te vernemen.
|
|