| |
| |
| |
XIX.
De muzijkmeester.
Nog eer het jaar ten einde was, werd op Hasley-Park de bruiloft van den heer george kirham met zijne zwartoogige schoone gevierd. Cecilia wickham was met het geheele huisgezin, waartoe zij behoorde, derwaarts overgekomen; haar oom zelfs had zijne podagra-pijnen om zoo te spreken ter zijde gezet, om mede getuige van zijn zoons huwelijksvereeniging te wezen, en de algemeene vreugde had op aller gemoederen voordeelig gewerkt, zoodat het verblijf der gasten op het buitengoed nog eene week verlengd werd, na dat al de feesten afgeloopen en de jong getrouwden een, om het ongunstige jaargetijde bekort, reisje in den omtrek waren gaan doen. Daarna keerde de oude heer kirham met de zijnen naar Londen terug, en wachtte daar de terugkomst der echtgenooten af. Pauline was zeer verlangende naar het wederzien van haren geliefde, doch, waar zij zich ook vertoonde, nimmer ontmoette zij hem. Hare bevreemding en ongerustheid werd daardoor al meer en meer opgewekt, doch die aandoeningen sloegen tot diep gevoelde droefheid over, toen zij op zekeren dag in een der nieuwspapieren las, dat de heer nellis te Cambridge in den echt getreden was met de zuster van een' heer, die vroeger om paulines hand had gevraagd, doch door
| |
| |
haar op eene geheel onbetamelijke wijze behandeld en afgewezen was. ‘Ach!’ riep zij, zich met cecilia alleen bevindende, uit: ‘die broeder heeft mij zeker bij nellis in een hatelijk daglicht afgeschilderd, en mij zijn hart doen verliezen!’ Eene zenuwziekte werd het gevolg van paulines smart, en cecilia, schoon zij het vroegere gedrag van hare vriendin gelaakt had, deed haar nu geene ontijdige verwijten hooren, en stond haar in hare krankheid trouwhartig bij.
Intusschen zette elisabeth te Rotterdam volijverig hare oefening in de toonkunst voort; doch daar de meester spoedig bekende, dat zij meer dan hij van het piano-spelen verstond, stelde hij haar voor eenige lessen te nemen op de Guitar en in het zingen van romances, biedende haar aan die uit het Fransch en Italiaansch in het Engelsch te vertalen. Onergdenkend nam elisabeth het aanbod aan, en vond groot behagen in de bezigheid welke haar zoo van lieverlede gegeven was. Het bespelen van de Guitar viel haar gemakkelijk, het zingen wel minder, doch dewijl zij eene aangename stem en een' goeden aanleg had, en door haren meester geprezen en aangemoedigd werd, bragt zij het spoedig ver genoeg, om kleine stukjes op eene behagelijke wijze voor te dragen. Dan niet alleen geviel de kunst die zij leerde, en het onderwijs, dat zij genoot mejufvrouw basmooth al meer en meer, ook de persoon van den onderwijzer, die, niettegenstaande zijne reeds eenigzins gevorderde jaren, een zeer bevallig uiterlijk met de, den Franschen eigene beleefdheid en welbespraaktheid paarde, werd haar hoe langer hoe welgevalliger; het grootste gedeelte van haren tijd sleet zij voortaan met studeren in de muzijk en met
| |
| |
spelen en zingen, en als zij van haren meester sprak, was het altijd met eene of andere bijvoeging tot zijnen lof. Van zijnen kant, deed alerte met omzigtigheid al wat hij doen kon om zich behagelijk te maken, en daar hij het wel slagen zijner pogingen bemerkte, waagde hij al meer en meer bewoordingen en uitdrukkingen, die zijne discipelinne moesten doen begrijpen, dat zij indruk op zijn hart had gemaakt. Eindelijk, op een' dag dat elisabeth regt goed gespeeld en daarbij eene romance gezongen had, welke alerte met zijne fraaije bas-stem had geaccompagneerd, nam de Franschman, de daardoor in beiden ontstane verteedering te baat, om openhartig van zijne liefde te spreken. Groot was de ontsteltenis van mejufvrouw basmooth, die nu eerst regt bespeurde, dat zij eenige genegenheid voor haren onderwijzer koesterde, doch tevens het onvoegzame van zijn gedrag pijlsnel inzag. Zij nam dan terstond eene welvoegelijke, fiere houding aan, en zeide: ‘Gij vergeet, mijnheer! tot welk einde gij hier zijt - spreek, bid ik u, niet meer op dezen toon, gij zult zelf begrijpen hoe ongepast uwe handelwijze is.’
‘Welligt keurt gij die zóó!’ antwoordde hij: ‘omdat gij in mij niet anders ziet dan monsieur alerte, maar weet dat ik een man van aanzien ben, vele goederen in Frankrijk bezit, doch door tegenspoeden een' tijd lang genoodzaakt was, mijnen waren naam te verbergen en eene kostwinning bij de hand te nemen - doch mag ik u bidden,’ voegde hij er met eenige schroomvalligheid bij: ‘hebt gij nooit van den graaf de valmont hooren spreken? Is zijn naam u geheel onbekend?’
| |
| |
‘Geheel,’ antwoordde elisabeth: ‘dan dit doet niets ter zaak! hier zijt gij niet anders dan mijn onderwijzer, en behoort mij over niets dan de muzijk te spreken!’
‘Hoe zoude ik mij daarbij kunnen bepalen,’ hervatte de Franschman: ‘daar ik zoo vele bekoorlijkheden in u vereenigd vóór mij zie. O, sta mij toe u te beminnen! sta mij toe u duizendmaal te herhalen, hoe schoon gij zijt in mijn oog, hoe levendig de indruk is dien gij op mij hebt gemaakt....’
‘Op uwe jaren, mijnheer!’ zoo viel hem elisabeth in de rede: ‘is zulk eene taal niet zeer gepast, verschoon mij van die langer aan te hooren.’
Nu maakte hij eene beweging om zich aan hare voeten te werpen, doch mejufvrouw basmooth wendde zich ijlings om, ontsnapte de kamer uit, en vloog naar haar bijzonder vertrek. Het duurde niet lang, of zij bemerkte dat alerte het huis verliet, en nu begon zij ernstig het gebeurde te overpeinzen. Hoe moest zij zich in de gegevene omstandigheden gedragen, vraagde zij zich zelve af; moest zij terstond allen omgang afbreken met den man, die door te zeggen dat hij haar lief had, toch eigentlijk niets kwaads had bedreven? Zou het welvoegelijk zijn voort te gaan met een' verklaarden minnaar in het bijzonder af te wachten? Of moest zij hem nog eens laten komen, verder laten spreken en dan afwijzen, of hoop geven al naar mate hij tot haar spreken zou? Maar zou het wel gepast wezen dat zij, hoe dan ook handelde, zonder haren oom of tante iets van het voorgevallene te melden? Alerte af te wijzen zonder iemand te raadplegen, zou haar welligt kwalijk genomen worden, te
| |
| |
meer indien hij inderdaad een man van aanzien was; reeds aangaande edward werner had zij niet zonder dat haar oom haar tot omzigtigheid aanmaande, haar besluit kunnen ten uitvoer brengen; de man van wien nu de rede was, behaagde haar meer dan edward immer gedaan had; met hem te verwerpen, zou zij welligt rang, aanzien, fortuin en eene voordeelige toekomst verwerpen, en evenwel hem, haren muzijkmeester! voet te geven, en zoo doende als het ware aan te moedigen om haar zijne hand te bieden - dit ging niet aan. Buiten dit alles, was het niet een Franschman geweest, van wien hare moeder veel te lijden had gehad, en waren niet de lieden van zijne natie, haar door haren oom als wuft en listig meermalen afgeschetst? - Deze overpeinzingen bragten elisabeth tot het besluit, eer zij den muzijkmeester weder ontmoette, den heer bestenvelde, hoe zwaar haar die taak ook schijnen mogt, van al het voorgevallene te onderrigten; dan, drie dagen moesten er nog verloopen eer het gewone uur tot les nemen weder daar zoude zijn, in een' dier drie dagen zoude, meende zij, zich wel eene gelegenheid opdoen om, zonder dat zij die gelegenheid opzettelijk en aanstonds zocht, hare belijdenis af te leggen. Men waant altoos tijd te hebben wanneer men iets waartegen men opziet, moet volbrengen; doch geen tijd van uitstel werd elisabeth vergund, want al aanstonds verried zij in het bijzijn harer huisgenooten zulk eene verlegenheid, en gaf blijken van zulk eene ongewone verstrooijing van gedachten, dat het allen in het oog viel, en bij het middagmaal zelfs joachim, die anders aan tafel zittende op niets dan op het eten lette, zoodanig trof, dat hij eensklaps uit- | |
| |
riep: ‘Betje! wat hebt gij toch van daag voor muizennesten in het hoofd, gij zijt niet half zoo vrolijk als doorgaans!’ - Een hoog rood verspreidde zich toen op
elisabeths gelaat, en daar zij bemerkte dat het haar onmogelijk wezen zoude hare rol van stilzwijgende drie dagen lang vol te houden, zeide zij: ‘Ik beken, dat er iets is, dat mijne gedachten gestadig aftrekt, en daarom (zich tot hendrik wendende) verzoek ik, lieve oom, indien het wezen kan, nog heden een bijzonder gesprek met u te mogen hebben.’ - ‘Gaarne, antwoordde bestenvelde; Ik zelf wensch u te spreken over brieven die ik zoo straks uit Engeland heb ontvangen, en die een en ander belangrijks voor u behelzen.’ Na den maaltijd begaven hendrik en elisabeth zich in een bijzonder vertrek, en eerstgenoemde zeide: ‘Ik wilde u verhalen, mijne lieve! dat volgens schrijven van debora uw volharden in uwe weigering van edwards hand, door de werners met zeer veel leedwezen en spijt is vernomen; dat het, door den voortvlugtige ongelukkig geworden meisje (hier deed hij een kort verslag van hetgeen wij reeds dienaangaande weten) naar hare ouders is teruggekeerd, nadat de moeder met eene edele fierheid al wat men haar in geld aanbood, had afgewezen, doch zich niet ontziende van opentlijk in den omtrek van het kasteel, edward als schuldig te noemen, iets, waardoor dan nu uwe handelwijze van eenen geheel onverwachten kant geregtvaardigd is. Dat selsat de schande van als eene kwaadspreekster bekend te staan, niet kunnende verduren, en daarenboven john van falmains dochter willende aftrekken, hem, nu zij hem niet
| |
| |
kon doen besluiten, het meisje te trouwen, gedwongen heeft, haar naar haar landgoed te vergezellen; eindelijk, dat debora door de oude jenny hootins, die gevaarlijk krank ligt, verzocht geworden zijnde bij haar te komen, derwaarts gegaan is, en door de oude van zekere omstandigheden uit het leven van uwe moeder (welke mij althans ten eenenmale onbekend waren) is onderrigt geworden. Dit gedeelte van tolvers brief zal ik u voorlezen, het luidt als volgt: De oude dalbewoonster, al hare kleinkinderen uit het vertrek hebbende doen gaan, en zich met mij alleen bevindende, zeide: omdat mejufvrouw elisabeth niet hier is, en ik in dit gansche land niemand weet die in naauwere betrekking tot haar staat dan gij, heb ik gemeend u te mogen toevertrouwen wat ik altijd geheim gehouden heb, verzoekende u het aan niemand dan aan de jufvrouw of aan haren oom te openbaren: Kort na de terugkomst van den heer basmooth met zijne jonge vrouw in Engeland, kreeg hij onder vele andere het bezoek van een' zijner vrienden, een Franschman, welke door hem bij uitstek minzaam werd ontvangen, en aan sofia als zijn boezemvriend voorgesteld. Aanstonds scheen die man een groot behagen in mevrouw te hebben; hij kwam telkens weder, dan in den voor- dan in den namiddag, dikwijls zelfs wanneer hij wel berekenen kon, dat mijnheer op zijn kantoor moest wezen; zijne bezoeken werden de goede sofia op den duur lastig, en zij zeide mij wel eens: jenny! het zou mij lief zijn indien de Franschman niet zoo dikwijls kwame, maar dewijl hij mijn mans vriend is, en robbert geen kwaad
| |
| |
in hem ziet, durf ik hem den voet niet dwars zetten. Ik antwoordde dan wel: mevrouw ik zou er éens een' storm aan wagen, en niet te huis zeggen, als hij kwam; maar toen zij dit een paar keeren gedaan had, (vertelde zij mij naderhand) had haar man haar gezegd: gij voert zeker niet veel goeds uit als ik niet te huis ben, want dan weet ik, dat gij mijne vrienden afwijst - waarop zij, bemerkende dat zij door den Franschman belasterd werd, aan den heer basmooth te kennen gaf, dat zijn vriend een leelijkerd was, die haar wel tot alle kwaad zou willen verleiden, en hem (haar man) dringend verzocht, te beletten, dat zij geen' overlast meer van den slechtaard leed. Dan de heer robbert had geantwoord: dat hij den bewusten Franschman wel over die zaak zou aanspreken, doch dat hij aan hem groote geldelijke verpligting had, dat indien hij hem boos maakte, zijn geheele kantoor wel naar de koord kon wezen, en hij dan niet weten zou waarvan, zoo fatsoenlijk als hij nu deed, te leven; om deze redenen verzocht hij vriendelijk, dat mevrouw geduld nemen zou en de plagerijen van den Franschman verdragen. De goede vrouw zwichtte voor deze redenen, doch leefde steeds in angst en kommer voort, want op allerlei wijzen poogde de gewaande vriend haar in zijne belangen over te halen, en schoon zij nimmer van den goeden weg afweek, had zij gedurig tegen allerhande listen te kampen. Eindelijk verstoutte zij zich, en zeide den Franschman: dat indien hij niet afliet haar te kwellen, zij alles aan haren man verhalen zou, waarop hij kwaad werd, en zeide, dat hij haar ha- | |
| |
re versmading wel betaald zou zetten. Evenwel naar het schijnt was hij wat bang geworden voor hare bedreiging, en liet haar eenigen tijd met rust. Toen was het een lust te zien hoe de goede sofia opluikte, en hoe gelukkig zij met haren robbert leefde; dan kort na de geboorte van elisabeth, kwam er eene
tijding die mijnheer basmooth noodzaakte eene verre zeereis te doen; zoo lang mogelijk werd voor mevrouw die tijding verborgen, maar eindelijk moest het hooge woord er uit, en te beschrijven hoe bedroefd de goede sofia daarover was, terwijl zij reeds om den dood van hare moeder treurde, zou mij niet mogelijk zijn. De zaak moest evenwel haren voortgang hebben, en mijnheer vertrok. Mevrouw nu alleen gebleven met den ouden heer bestenvelde, sloeg alle bezoeken af, en haalde haren vader over om met haar op Barkey-Vale te gaan wonen, waar zij meende van den Franschman, minder dan in de stad, te vreezen te zullen hebben. In het eerst kreeg zij nog al eens een' brief van haren man, doch allengs geheel geene tijding meer, en eindelijk ontving zij die van zijnen dood, welke haar door een' der kantoorheeren gebragt werd. Eene krankte, die tot eene uitterende ziekte oversloeg, was het gevolg van dit verschrikkelijke nieuws. Na verloop van eenigen tijd kreeg zij van den Franschman een aanzoek om met hem in den echt te treden, doch zij sloeg hem af, het kantoor werd opgebroken, en naar ik wel eens heb kunnen bemerken, was mijne goede mevrouw toen in lang zoo rijk niet als zij gemeend had te zijn; doch van dit alles weet ik het regte
| |
| |
niet; welligt staat het in dit boekje, hetwelk de lieve sofia mij weinig uren voor haren dood ter hand stelde, er bijvoegende: jenny! bewaar dit zorgvuldig, spreek er aan niemand van, zoo lang mijn kind in dezelfde omstandigheden blijft, waarin het zich thans bevindt, en gij niet bemerkt dat het door den Franschman ontrust wordt, doch stel het elisabeth voor uwen dood ter hand, opdat zij toch iets meer van hare ouderen te weten kome, dan zij anders welligt immer doen zoude, doch voor dat zij tot jaren van onderscheid gekomen is, verlang ik niet dat zij het leze.’ - ‘Hier,’ voegde hendrik bij het uit den brief voorgelezene, ‘elisabeth, is dat boekje, open en doorlees het, en deel er mij vervolgens uit mede, wat gij verlangen zult dat ik wete.’ - ‘Er zal voorzeker wel niets instaan,’ hernam elisabeth: ‘waarvan ik voor u een geheim zou willen maken.’ Hierop opende zij het boekje, hetwelk opteekeningen van hare moeder behelsde, van den tijd af, dat sofia zich in Engeland nedergezet had, tot op het oogenblik toen zij het geschrift aan jenny hootins had toevertrouwd. Met een' oogopslag werd elisabeth gewaar, dat dit dagboek het door jenny verhaalde bevestigde, en dewijl zij haren oom niet al te lang van zijne bezigheden wilde afhouden, stelde zij nu de gezette lezing van het geheel, tot eene andere gelegenheid uit, en begon, waar het verhaal der oude hootins geëindigd was. Nu werd het haar en bestenvelde duidelijk, dat het opbreken van het kantoor deszelfs oorsprong had gehad in de haast welke de Franschman als geldschieter gemaakt had, om zijne geleende penningen terug te bekomen, en dat
| |
| |
de vermindering van sofia's vermogen was voortgekomen uit de onmogelijkheid om het in omloop zijnde kapitaal, zoo spoedig als geëischt werd, te realiseren, zonder dat zij van het haar ten deel gevallen moederlijke erfgoed een ruim deel opofferde: ‘iets,’ voegde zij bij het verslag hiervan: ‘dat ik mij getroost heb, om bevrijd te geraken van de vervolgingen van den snoodaard, wiens liefde voor mij in haat scheen veranderd te wezen, sinds ik eene echtverbindtenis met hem, toen ik weduwe was, en de schatten, die hij mij te gelijk met zijne hand aanbood, met verachting afwees.’ Later meldde sofia, dat zij gehoopt had, niet alleen haar uitschot door het allengs inkomen van sommige gelden, die andere handelaren aan het kantoor van basmooth waren schuldig gebleven, terug te bekomen, maar ook uit het kantoor eenige sommen te ontvangen, doch dat hare hoop verijdeld was, eensdeels door bankroeten van ettelijke handelaren, anderdeels, zoo als zij reden had te vreezen, door de schurkachtige handelwijze van den man, die met de vereffening der zaken was belast geweest. Aan het einde van het dagverhaal was een brief, onmiddellijk aan elisabeth gerigt, van den volgenden inhoud:
Mijn dierbaar kind!
‘Uit het bovenstaande is u het wedervaren van uwe moeder bekend. Dat zij in hare korte loopbaan veel geleden heeft, zal aan uwe opmerking niet ontgaan zijn. U in uwe teedere kindschheid aan de zorg van een' bejaarden grootvader en voorts aan vreemden te moeten overlaten, vermeerdert nog de som
| |
| |
van mijne rampen, en maakt mij het scheiden van deze wereld zwaar; bestond die reden niet, o, ik zou verblijd ten grave dalen, want het leven op aarde in zich zelven, heeft geene aanlokkelijkheid meer voor mij, mijn geweten is gerust, en de hoop van eene zalige toekomst lacht mij toe.’
‘Mijn dierbaar kind! dat God u een gelukkiger leven schenke, dan het mijne in de laatst verloopene jaren geweest is, is mijne gedurige bede. Dan wat u ook overkome, houd uw geweten rein, laat u nimmer door vleitaal of schoonschijnende woorden afleiden op eenen verkeerden weg; volg steeds het pad der deugd, hoe steil het weze moge, en wees verzekerd dat geene genietingen dezer wereld kunnen opwegen tegen het geluk van den dood met kalmte te gemoet te kunnen zien. Bepeins en betracht de lessen van uwen Heiland, die oneindig meer dan eenig mensch geleden heeft, en blijf in al wat u te voren komt, overtuigd, dat het lijden van dezen tijd niet te vergelijken is bij de heerlijkheid, die den getrouw geblevene eenmaal geopenbaard zal worden, aan de andere zijde des grafs. - Lief, dierbaar kind! hier leg ik de pen even neder, en druk u aan mijn hart. Hoe vriendelijk ziet gij mij aan! Gij wischt met uwe mollige handjes de tranen af, die uit mijne oogen op uwe wangen druppen! Elisabeth! mijn dierbaar kind! dit voor mij zoo aandoenlijk oogenblik zal wel uit uw geheugen ontsnapt zijn, wanneer dit schrift in uwe handen komen zal! doch breng u zoo veel mogelijk uwe moeder te binnen, wanneer gij dit alles leest! Vaarwel, mijne krachten zijn uitgeput - ik kan niet meer.....’
| |
| |
Naschrift een' dag later:
‘Vergeven aan wien tegen ons gezondigd heeft, is des Christens pligt, ik vergeef dan ook hun misdrijf aan degenen, die tot mijne droefenissen hebben bijgedragen, en had gemeend om die reden hunne namen der vergetelheid over te geven; dan het denkbeeld in mij opgerezen zijnde, dat het voor u te eeniger tijd van belang kon wezen, te weten wie zich waarschijnlijk op eene schandelijke wijze van mijn wettig eigendom meester gemaakt heeft, en wie de belager mijner onschuld geweest is, zal ik hen beide noemen, u echter dringend verzoekende en des noods ernstig gelastende, geen noodeloos gebruik van uwe kennis in deze te maken. De ontrouwe zaakgelastigde heet frederik urgell, de voorgewende vriend van uwen vader heet pierre alerte, en is, zoo als hij ons in vertrouwen gezegd heeft, Graaf de valmont.’
Elisabeth, die meer dan eens onder het lezen van den brief harer moeder, door de tranen die hare oogen benevelden, genoodzaakt geweest was eene pauze te maken, en die aan het einde van het geschrift door aandoening overstelpt, eene geruime poos had moeten wachten eer zij kalmte genoeg herkregen had om het te lezen, ontstelde hevig toen zij den naam van alerte en van de valmont gewaar werd. ‘Dien naam noemde mijn muzijkmeester!’ gilde zij: ‘zou hij zelf.... en die man!....’ Hier overviel haar zulk eene beving, dat zij niet in staat was meer te zeggen. Bestenvelde reeds ontroerd door hetgeen hij had hooren lezen, en niet wetende hoe hij elisabeths hevige gemoedsaandoening zou doen bedaren, riep zijne vrouw tot hulp. Deze ijlings toegesneld zijnde, gaf hare nicht te drinken, liet haar eenig
| |
| |
geestrijk vocht rieken, en vraagde daarna, wat toch de oorzaak van hare onpasselijkheid mogt zijn. ‘Oom zal u, dat verzoek ik hem, alles verhalen,’ antwoordde mejufvrouw basmooth: ‘wat ik daarenboven te zeggen heb, zal ik u beiden later openbaren, voor het oogenblik voel ik mij daartoe niet in staat. Het zij mij thans vergund eenige rust te nemen, en mijne gedachten te verzamelen, want ik ben diep ontroerd.’
Den volgenden dag kalmer en door eenige uren slaaps verkwikt zijnde, vond elisabeth zich sterk genoeg om hare afgebrokene openbaring, van hetgeen tusschen monsieur alerte en haar was voorgevallen, te vervolgen, en den heer en mevrouw bestenvelde geheel in haar vertrouwen te stellen. ‘O!’ voegde zij daarbij: ‘wat ben ik door een' gelukkigen zamenloop van omstandigheden aan een verschrikkelijk gevaar ontsnapt! de man die mijne moeder het leven verbitterd heeft, behaagde mij! de verwoester van haar geluk sprak mij van liefde, en ik was gestreeld door zijne voorkeur! O, nu treed ik in de gevoelens mijner moeder, nu veracht ik hem. O, helpt gij mij beide, die als het ware in de plaats mijner ouderen optreedt, geeft mij raad, en beschermt mij tegen de listen van anderen en de zwakheid van mijn eigen hart!’
Geene betere partij zou elisabeth hebben kunnen kiezen, dan die zij werkelijk koos, onbewimpeld voor hare gevoelens uit te komen en zich aan de leiding van den heer en mevrouw bestenvelde toe te vertrouwen. Deze edeldenkende lieden zeiden haar al wat in de gegevene omstandigheden verstandigs en
| |
| |
vriendelijks te zeggen viel, en beloofden haar hunnen getrouwen raad en deelnemende bescherming. Hendrik evenwel, stelde zich daarmede niet tevreden; hij nam voor de zaak zoo veel mogelijk naauwkeurig te onderzoeken, ten einde te weten te komen wie eigentlijk de bewuste Franschman was, in welke verhouding hij tot wijlen den heer basmooth gestaan had, en of er geene kans zoude wezen, om elisabeth een gedeelte ten minste, van haar vaderlijk erfgoed te doen erlangen. Al aanstonds vatte hij de pen op, en schreef aan den heer alerte, dat redenen van aanbelang hem noopten een mondgesprek met hem te verlangen, en dat hij hem diensvolgens verzocht een uur van den volgenden dag te bepalen, waarop hij hem te zijnen huize mogt verwachten of op zijne kamers toegelaten worden.
De knecht, welke dit briefje overbragt, vond den muzijkmeester niet te huis, en toen hij den volgenden dag, op last van bestenvelde antwoord kwam vragen, vernam hij, dat alerte den nacht door met inpakken van eene en andere, hem toebehoorende dingen was bezig geweest, voorts zijnen huisheer afbetaald had, en met zijn valies onder den arm, geheel alleen (de man wist niet waarheen) vertrokken was. ‘Wie schuld gevoelt is vreesachtig,’ zeide bestenvelde, dit vernemende: ‘welligt is het overhaast vertrek van den graaf een uitwerksel van het briefje dat ik hem schreef; doch ik zal de zaak hier niet bij laten, lieve elisabeth. Wees gij intusschen gerust; komt alerte, hetgeen ik niet verwacht, zoo zal ik hem opwachten en ondervragen; verschijnt hij niet weder, zoo zal ik maatregelen nemen om te weten te ko- | |
| |
men, wie hij is en wat er vroeger omtrent hem is voorgevallen, waartoe ik door mijne onderscheidene correspondenten wel zal geholpen worden.’
De dag op welken alerte weder had moeten komen om les te geven, ging tot elisabeths groote blijdschap voorbij, zonder dat men iets van hem gewaar werd, doch een paar dagen later ontving zij des avonds laat een briefje, zonder postmerk, dat onder de voordeur van bestenveldes huis was doorgeschoven geworden, waarin geschreven stond, dat: ‘Het verlangen van zijne zaken in orde te brengen, den heer alerte had doen besluiten, met spoed de stad Rotterdam te verlaten, en eene kleine reize te gaan doen; doch dat hij meer van zich hoopte te doen hooren, wanneer hij naar wensch geslaagd zoude zijn; inmiddels mejufvrouw basmooth verzekerende, dat zijne gevoelens voor haar, dezelfde bleven.’
Schoon dit laatste elisabeth zeer mishaagde, was zij verblijd te vernemen, dat zij vooreerst geen bezoek van den muzijkmeester te vreezen had. Wel sprak hij in zijn geschrift niet van de ontvangst van hendriks briefje, doch dat die ontvangst zijn vertrek verhaast had, geloofde niettemin oom en nicht, en daar hij vroeger van bezittingen in Frankrijk had gesproken, vermoedden beiden dat hij wel naar Frankrijk op weg zou zijn. Om die reden rigtte bestenvelde vooreerst derwaarts zijn schrijven, om narigten omtrent den graaf de valmont.
einde van het eerste deel.
|
|