| |
De toestand van den Handel.
I.
Onze lezers die wekelijks getrouw ons Bondsorgaan lezen, zullen weten, dat wij kort geleden bij onze Hollandsche fabrikanten en agenten een schriftelijke enquête hebben ingesteld naar den tegenwoordigen toestand van den handel en de vooruitzichten in de toekomst.
En de uitkomst van die enquête zal hen natuurlijk ook bekend wezen.
Op de vragen, die wij onzen handelaren en fabrikanten stelden, antwoordden haast allen zonder uitzondering, dat er van een rijwiel ‘crisis’ geen sprake was; dat de eerste klasse machines hare prijzen zouden behouden; en dat de eenigszins verstoorde markt zich wederom aan het herstellen was.
Slechts de enkelen, die een eenigszins bevestigend antwoord op onze vraag betreffende de rijwielcrisis gaven, bedoelden met het bestaan blijkbaar nog iets ánders dan de beteekenis, welke wij en het groote publiek aan dit woord hechtten. En wij mogen daarom ook als de algemeene opinie van alle betrokkenen en deskundigen aannemen, dat op eene ‘crisis’ in dien zin, dat er binnenkort uitnemende rijwielen voor f 60 te krijgen zullen zijn, geen uitzicht bestaat, en dat men bedoeld gerucht moet terugbrengen tot de fabeltjes, die aan een kinderbrein ontspruiten.
Wij zeiden dus, dat de eenigszins ‘verstoorde’ markt zich spoedig weer zou herstellen.
Is er dan toch een ‘verstoring’ geweest? En al mogen wij dus niet van eene ‘crisis’ spreken, van eene onzekere en vreesachtige markt is dus wel aanleiding om melding te maken?
Wij willen in eenige artikelen het onderwerp, dat wij boven dit opstel schreven, een weinig uitvoerig behandelen en aan onze lezers onze zienswijze mededeelen omtrent de kwestie van duur en goedkoop fabrikaat en van de verwachtingen der toekomst op onze internationale rijwielmarkt.
Maar alvorens wij hiertoe kunnen overgaan, dienen wij toch ook een enkel woord te zeggen over de goedkoope machines en mitsdien ook van de verstoring der markt, waarop wij daar juist zinspeelden.
| |
| |
Allen, die meer of minder van nabij op de hoogte zijn en blijven van hetgeen er in handel en industrie op rijwielgebied voorvalt, zullen zich nog wel herinneren, waardoor het jaar 1895 zich gekenmerkt heeft.
Wij mogen de groote vlucht, die het wielrijden in de laatste jaren plotseling genomen heeft, gerust beschouwen als te dagteekenen uit 1895. Duizenden en duizenden nieuwe adepten van het wiel kwamen zich toen in de magazijnen aanmelden met den eisch zoo spoedig mogelijk aan hun verlangen te zien voldoen. De handel was echter nog voor zeven achtsten in handen der Engelsche fabrikanten; Amerika deed toen zijn eerste pogingen om ook op de Europeesche markt vasten voet te krijgen. Maar de Engelsche fabricage was evenwel op eene dergelijke onverwachte en enorme productie onvoorbereid, zoodat de fabrieken de bestellingen niet op tijd konden uitvoeren.
Honderden waren daardoor teleurgesteld; men moest soms zes à zeven weken op zijn machine wachten, en de Engelsche fabrieken werden van alle zijden met telegrammen en spoedbestellingen overstroomd.
Amerika was het eerste land, dat van dezen toestand der Engelsche industrie profiteerde. Want terwijl er bij onze agenten geen Engelsche rijwielen voorhanden waren, troffen de koopers hier en daar in hun magazijnen kleine voorraden ‘Amerikaantjes’ aan. En zij, die niet op hun Engelsch karretje wilden wachten, besloten de proef eerst te nemen met de voorradige Amerikaansche machines, welke toen een gretige markt vonden. Honderden Amerikaansche machines werden nabesteld door hen, die ze in den beginne eenigszins vreesachtig in huis hadden genomen. En wat Engeland niet kon, mocht der Nieuwe Wereld wel gelukken! Zij kon in alle kwantiteiten leveren, en groote partijen Amerikaantjes staken om die reden den Oceaan over.
Dit gaf een nieuwen stoot aan de Amerikaansche markt. In het land der Yankee's, waar men de oorzaak van deze plotselinge vraag niet kon nagaan, dacht men dat alleen de ‘kwaliteiten’ van het fabrikaat deze onverwachte groote bestellingen hadden veroorzaakt, en daar men meende, dat de vraag eer zou toe- dan afnemen, begon men zich op het einde van 1895 op nóg grootere productie voor het volgend jaar in te richten.
Alles gaat grootscheeps in Amerika, dus ook de oprichting van nieuwe rijwielfabrieken. Kapitalen van millioenen guldens werden bijeengebracht; fabrieken met honderden en duizenden werklieden,
| |
| |
en een uitgebreide staf van directeuren, ingenieurs en kantoorbedienden, die de onkosten-rekeningen met duizenden dollars verhoogden, werden opgericht. En toen het jaar 1896 kwam, was Amerika er op ingericht om rijwielen in de grootst mogelijke kwantiteiten af te leveren.
Aan het bovenstaande moet men de invoering der automatische machineriën nog toevoegen. Men weet dat deze werktuigen en en banken in korten tijd eene enorme productie kunnen voortbrengen. In vroegere artikelen deelden wij onzen lezers reeds mede, dat er automatische toestellen in de rijwielfabrieken gebruikt worden, welke elke achttien seconden een geheel afgewerkten nippel, en elke dertien à veertien minuten een geheel afgewerkte naaf kunnen leveren!
Dat dus Amerika met zijn reusachtige fabrieken en zijn automatische machineriën, hoeveelheden machines kon afleveren, waarvan men zich in Holland moeilijk eene voorstelling kan maken, zal men thans wel willen gelooven.
Ik 1896 nu ging alles goed. Na het gelukkige toeval van 1895 kwamen de ‘Amerikaantjes’ meer en meer in de mode, en Amerika vond in de Oude Wereld gretige afname voor zijn reuzen-productie. Maar toen was het ook uit! Het aantal nieuwe beoefenaren van onzen sport nam in 1897 niet in dezelfde mate toe als in de beide voorgaande jaren. De vraag steeg dus ook niet in gelijke mate, terwijl Engeland zich intusschen ook op snellere en grootere leverantie had toegerust.
Daar stond Amerika dus! Het had op een nog drukkere markt dan in 1895 en '96 gerekend; de onverkochte machines stapelden zich nu met honderd- en duizendtallen in de ‘stockrooms’ der fabrieken op, en daar de automatische machines slechts rendeeren wanneer men ze voortdurend werk kan geven, lieten de directies, met het oog op mogelijke betere tijden, toch met onverminderde woede voortwerken.
Toen stopte alles ineens. De enorme kosten voor directies, ingenieurs, kantoorbedienden enz. bleven voortduren, terwijl door den geringen verkoop bijna geen geld inkwam, en men wekelijks duizenden dollars aan arbeidsloonen moest uitbetalen. De tijd der jaarlijksche vergaderingen van aandeelhouders, waarop de balansen moesten worden overgelegd, naderde, en het bankroet greinsde velen aan. Wat moest men doen? Het eenige wat der fabrieken overbleef om tegen dat tijdstip nog eenig geld in kas te krijgen, was om zoo spoedig mogelijk de groote voorraden onverkochte machines van de hand te zetten.
Zij werden dan ook voor een appel en een ei opgeruimd; een
| |
| |
soort van afgezanten, die bij wijze van bagage eenige honderdtallen machines mee aan boord kregen, werden naar Europa gezonden, om te trachten ze daar aan den man te brengen. In de entrepôts onzer groote havenplaatsen stapelden zich de partijen op; in doodsangst en in de benauwde jacht op geld, ging men zelfs zoo ver van niet alleen aan den rijwielhandel te leveren, maar aan allerlei particulieren: kleermakers, manufacturiers, vruchtenhandelaren, enz.
Iedereen, die een paar duizend gulden los geld had liggen, ontpopte zich tot rijwielhandelaar, kocht een partijtje dier spotgoedkoope Amerikaantjes, waaronder veel prullegoed was, en daar hij niet op de kosten van den gewonen handel zat, stelde hij zich dikwijls met eene winst van eenige guldens en stuivers tevreden.
Zoo zijn die belachelijk goedkoope en beneden fabriekswaarde verkochte machines in den handel gekomen; het publiek kocht menigmaal rijwielen zonder handelsmerk, (omdat de fabrieken zich voor haar reputatie schaamden en wisten naderhand voor geen goeden prijs meer te zullen kunnen verkoopen), van inférieure kwaliteit en menigmaal zonder garantie.
Dit is de verstoring der markt geweest, waarover wij daareven spraken. Wij zeggen ‘verstoring,’ omdat wij hier slechts met eene tijdelijke oorzaak te maken hebben. Natuurlijk kan eene dergelijke toestand niet blijven voortbestaan. Is de Amerikaansche overproductie eenmaal uitverkocht, dan komt er weer rust en stabiliteit op de prijzenmarkt. Aangezien bedoelde rijwielen menigmaal zonder winst, ja, zelfs wel beneden kostenden fabrieksprijs worden verkocht, kan dit natuurlijk geen handelsbasis blijven, waarop de Amerikaansche fabrieken kunnen voortbestaan. Vele zullen bankroet gaan, andere zullen haar aanmaak verminderen, en de productie zal na deze eerste teleurstelling zich naar de werkelijke vraag der toekomst gaan normaliseeren.
Ofschoon deze tijdelijke storing der markt aan de agenten van Engelsche fabrieken hier te lande momenteel eenige schade heeft toegebracht, behoeft men er toch niet aan te denken, dat het Engelsche éérste klasse werk daaronder in prijs zal lijden. Beide zaken staan niet als oorzaak en gevolg tegenover elkander. De Amerikaansche overproductie is van te zeer voorbijgaanden aard, dan dat zij eene industrie op kwaliteit gegrond tot daling zou kunnen dwingen.
Hierop komen wij in een volgend artikel nader terug.
| |
| |
| |
II.
Er is in onze sportklingen haast geen onderwerp, tot welks richtige appreciatie zooveel kennnis van zaken en technische ontwikkeling noodig is, maar waarover iedere leek zoo spoedig met zijn oordeel gereed staat, als juist de bepaling der prijzen van rijwielen. Men meent met een eenvoudigen regel van drieën en met eene berekening op een stukje papier in enkele seconden te kunnen uitmaken hoeveel een rijwiel uit zekere fabriek mag kosten, en met hoeveel winst de fabrikant zich tevreden moet stellen.
Een der meest curieuse oordeelvellingen, die wij onlangs vernamen, was afkomstig van iemand, die de volgende redeneering hield:
‘Laten we aannemen,’ zeide hij, ‘dat 1 K.G. van het allerbeste staal bijv. 80 centen kost, en b.v. 1 gulden aan arbeidsloon; 1 K.G. bewerkt staal zou alsdan f 1.80 kosten. Daar het gewicht van een rijwiel ongeveer 12 K.G. bedraagt, zou een fiets van het allerbeste staal niet meer aan den fabrikant dan f 21.60 kosten; voegt men daarbij f 20. - voor de banden en f 10. - winst, dan zou zoo'n allerbest rijwiel op f 51. - komen te staan.’
Toen wij hem er op attent maakten, dat er horloges bestonden, die slechts enkele onsen wogen, en dus volgens zijne manier van berekening slechts enkele centen zouden mogen kosten, zag hij toch het verkeerde van zijne redeneering in, en gaf toe, dat er eene fout in zijne wijze van prijsberekening school.
De bepaling van den prijs van een rijwiel is een zoo ingewikkeld iets en hangt met zooveel omstandigheden samen, dat het onmogelijk zou zijn hier in enkele regels aan iemand, die niet tegelijkertijd koopman en technicus is, de zaak duidelijk te maken.
Er zijn dure, er zijn middelmatig dure en er zijn goedkoope rijwielen, en in al de drie soorten kan men ‘goede’ machines verkrijgen. Dat een goedkoop rijwiel per-se slecht zou zijn, zal wel natuurlijk niemand durven beweren. Maar dat men van eene machine van f 100. - niet hetzelfde mag en kan verwachten, als van een fiets van f 200. - zal men ons toch ook wel willen toegeven.
Maar wanneer is een rijwiel f 200 en wanneer slechts f 100 waard? Wie zal het durven bepalen? Afgescheiden van zijn intrensieke waarde aan materiaal, afwerking en werkmanschap, bezit ieder werktuig - in 't kort, alles door menschenhanden vervaardigd - een extra-waarde, welke er juist door den menschelijken arbeid aan toegevoegd wordt.
| |
| |
Neemt b.v. eens aan, dat twee fabrikanten dezelfde buis uit dezelfde fabriek koopen, en eveneens te werk gaan met hun kettingen, verbindingsstukken, zadels, banden, enz., en dat zij door werklieden van dezelfde bekwaamheid uit deze onderdeelen machines lieten vervaardigen. Welnu, wat zou men dan zien? Wel eenvoudig dit, dat ofschoon de rijwielen identiek zouden zijn, de eene fabrikant door er zijn naam of merk op te zetten voor zoo'n machine een hóóger prijs zou kunnen bedingen dan de ander, die toch eene geheel gelijksoortige machine zou hebben geleverd.
Hoe komt dit nu? Het publiek heeft aan zich zelf hierop een antwoord te geven? Door meer vertrouwen te stellen in een naam, een merk, een mode-reputatie, enz. geeft het den fabrikant den moed ook méér voor zijn fabrikaat te durven vragen dan zijn concurrent En zoolang het publiek hem dat vertrouwen blijft schenken, zal hij natuurlijk uit eigen beweging (want daarvoor is hij koopman) zijne prijzen niet verlagen. Dat de fabrikant, profiteerende van den geheimzinnigen roep van deugdelijkheid en kwaliteit, die van zijne machines uitgaat, gebruik maakt om zijne noteering hooger en hooger op te voeren, ja zoo hoog als hij maar eenigszins durft, ligt in den natuurlijken loop der dingen. Vandaar, dat men langzamerhand komt tot de rijwielen, die tot f 300 à f 325 opgevoerd zijn!
‘Maar,’ roept het publiek uit, ‘er bestaat geen rijwiel, dat f 300 à f 325 waard is; wij betalen te veel; wij eischen onze machines goedkooper!’
Ons antwoord op dergelijke uitroepen is altijd, dat het publiek volkomen gelijk kan hebben, maar dat het alleen in zijn macht ligt om die prijzen te doen dalen. Ons advies luidt dan ook steeds, dat men zich zoo'n rijwiel dan maar niet moet aanschaffen, omdat er ook nog voor billijker prijs machines zijn te krijgen, die aan hooge eischen voldoen, maar dat men het den fabrikant niet kwalijk kan nemen, dat hij profiteert van de zwakheden van het publiek, en zoolang als hij maar eenigszins kan de prijzen tracht te maken, welke het publiek er voor betalen wil.
Niemand is gedwongen een zeker merk of fabrikaat te koopen; niemand behoeft, als hij niet wil, een A of 13 machine met f 300 of f 325 te betalen; doet hij het tóch, dan doet hij ook vrijwillig afstand van zoo'n groote som; en wij herhalen, dat als de koopers zich organiseerden, er spoedig eene daling in die hooge prijzen zou komen. Maar het is onbillijk om verstoord of vergramd te zijn op den handelaar, die £ 25 voor een rijwiel vraagt. Hij toch biedt eenvoudig zijn artikel op de markt aan, en het publiek heeft het
| |
| |
geheel in zijn macht om het den verkooper onmogelijk te maken een te hooge som te bedingen.
Het publiek bepaalt de prijzen, als het wil, en niet de handelaar.
Eene verlaging in de prijzen van sommige merken te verkrijgen, door een beroep te doen op de vrijgevigheid van fabrikant of handelaar, is de paarden achter den wagen spannen. Laten de klagers zich dus vereenigen, en het zal spoedig uit zijn, want zij hebben de macht in handen. Zoolang er echter nog koopers te vinden zijn, die geheel vrijwillig bedoelde hooge prijzen betalen, zal geen enkel handelaar uit eigen beweging aan het verlangen van sommigen voldoen.
Ofschoon uit bovenstaande beschouwingen, naar wij vertrouwen, ook onze meening blijkt, dat de prijzen van enkele merken rijwielen wel wat ‘gepeperd’ zijn, willen wij toch niet als onze opinie ingang doen vinden, dat men voor alle fabrikaten te veel betaalt. Bij de prijsbepaling van ieder verkoopsartikel zijn er omstandigheden, die op zijn prijsbepaling (en dus op het verschil van prijs met een ander artikel) van invloed zijn.
Op eenige van die omstandigheden willen we thans, ook in verband met ons vorig artikel, de aandacht onzer lezers vestigen.
In de eerste plaats dan willen wij er op wijzen, dat met de omstandigheid van den geestelijken arbeid, aan de constructie van een rijwiel ten koste gelegd, rekening moet worden gehouden.
Ziethier wat wij bedoelen. In de prijsbepaling van menig handelsartikel zijn niet alleen begrepen de kosten der grondstof, de waarde van den verrichten arbeid, maar ook het intellectueele werk aan het vervaardigen van dit voorwerp besteed. Hoe eenvoudiger en minder die intellectueele arbeid is, des te gemakkelijker is ook de prijsbepaling en des te dichter staat de prijs bij de som van grondstof, plus arbeid en winst.
Veronderstelt eens, dat een bakker voor een waarde van f 50 aan meel koopt en dat hij f 10 aan arbeidsloon voor eene zekere bewerking van die grondstof moet betalen. Kan hij nu uit zijn hoeveelheid meel 100 brooden vervaardigen, dan zal hij den prijs per brood kunnen berekenen door zijn f 60 gulden aan grondstof plus arbeidsloon met eene zekere winst te vermeerderen en door 100 te deelen. Daar voor het vervaardigen van brooden zeer weinig intellectueelen arbeid gevergd wordt, kan die factor vrijwel buiten spel blijven en is de berekening van den bakker dus zeer eenvoudig.
Maar bij de prijsbepaling van alle artikelen gaat het zoo gemakkelijk niet. Neemt nu eens een apotheker in plaats van een bakker,
| |
| |
en veronderstelt, dat gij bij hem u een eenvoudig geneesmiddel aanschaft, welks grondstof enkele centen waarde bezit en welks bewerking aan arbeid ook niet veel meer kost. Toch zult gij hem, laat ons zeggen, 40 à 50 centen betalen, dus een som véél hooger dan de resultante van grondstof, arbeid en eenvoudige winst. En hoe komt dat? Dat komt, omdat de apotheker is een man van studie, van wetenschap, die examens heeft moeten doen, en kostbare leerjaren heeft doorgemaakt, en thans in zijn kennis een kapitaal bezit, dat zijn rente moet opbrengen. De rente van dit intellectueele kapitaal wordt aan de gewone prijsberekening toegevoegd.
Nog een voorbeeld. Gij wordt ziek en kunt u door een eenvoudig geneesheer laten behandelen, die u een à twee gulden per visite zal berekenen. Maar gij wordt niet beter, en gij ontbiedt een professor uit Leiden, Amsterdam of Utrecht, een beroemde specialiteit, die u voor één consult, dat mogelijk soms 10 à 15 minuten duurt, f 100 laat betalen. Ook in dit geval is de prijs niet evenredig aan den besteden tijd, arbeid en gemaakte reiskosten. Maar in die f 100 voor het consult betaalt gij voor een deel, en wel het grootste deel, de meerdere wetenschappelijke kennis van den professor boven den eenvoudigen geneesheer; ook in dit geval betaalt gij rente van het geestelijk kapitaal van den eigenaar.
En nu vragen wij, gaat het op het gebied der rijwieltechniek niet evenzoo? Is het niet duidelijk, dat een rijwiel door een smidje met zeer gebrekkige werktuigen in een kelder of schuur saamgeknutselt, goedkooper moet zijn dan eene machine afkomstig uit eene moderne fabriek, waar banken aanwezig zijn, die prachtig zuiver werk leveren, en onder toezicht staan van een wetenschappelijk gevormd ‘ingenieur’? Deze ingenieur toch is een man, die kostbare studies heeft gemaakt, en ten koste van geld in het bezit van eene kennis is gekomen, die het smidje ontbeert; de wetenschappelijke kennis wordt, omdat zij de waarde van het rijwiel verhoogt, en dus betaald moet worden, op den prijs van de machine gezet.
Evenals men nu het recht mist om er zich over te beklagen, dat men aan een apotheker of professor de rente van zijn geestelijk kapitaal moet vergoeden, zoo zou het ook onbillijk zijn er zich over te beklagen, dat men voor een rijwiel, afkomstig uit een fabriek aan wier hoofd knappe ingenieurs en technici staan, meer moet betalen dan voor de fiets van den dorpsknutselaar.
De ‘intellectueele’ arbeid aan de constructie van rijwielen verricht, is dus een der factoren met welke men rekening heeft te houden bij de prijsbepaling, en die oorzaak kan zijn, dat het eene
| |
| |
wiel duurder is dan het andere, ofschoon beide uit dezelfde grondstoffen zijn vervaardigd.
| |
III.
In dit, ons derde opstel over bovenstaand onderwerp willen wij, als vervolg op onze voorgaande, de aandacht onzer lezers vestigen op nog eenige ándere factoren, die op de prijsbepaling van rijwielen influenceeren.
Een dier omstandigheden is de eisch van het publiek om zijn rijwiel te koopen in een net, goed verzorgd magazijn, waar men een fatsoenlijke bediening kan verwachten.
Wij laten de jongelui en de kleine lieden, die een tweede-hands-machine koopen en zoo kieskeurig niet zijn, buiten sprake, maar een groot deel der koopers, dames en heeren, die een billijken prijs besteden en met wier verlangens door den handel dient rekening gehouden te worden, willen tegenwoordig, om zich een machine aan te schaffen niet meer afdalen in een klein keldertje of in een vuil smidswinkeltje, waar men met bezoelde kleeren uitkomt en ontvangen wordt door een werkman met zwarte handen, in een smoezelig werkpak en met het traditioneele ‘pruimpje’ in den mond.
Neen, het wil binnentreden in een magazijn, dat er op zijn minst even luxurieus uitziet als dat van zijn confiseur, coiffeur of modiste, en waar het te woord wordt gestaan door heeren of jongelui van beschaafde manieren en dito uiterlijk.
Vandaar dat de koopers tegenwoordig ontvangen worden in winkels, die schitteren van licht en kooper en peluche, versierd met palmen, planten en draperiën, waar net gekleede jongelui hun in de vormen, en in beschaafde taal te woord staan, geduld en tijd hebben voor al hun kleine en groote klachten en menigmaal domme griefjes, en de besteding van hun f 200 tot een soort van chic genoegen trachten te maken. Maar vandaar óók, dat de grootere onkosten, welke de handelaar zich door deze étalage zijner goederen moet getroosten, op den prijs der machines gevonden wordt, en dat in evenredigheid ieder rijwiel met een zooveelste gedeelte in zijn verkoopwaarde wordt vermeerderd.
En nu komt er nog iets, waartoe de drang van het kooplustig publiek den handel langzamerhand genoodzaakt heeft.
Wij bedoelen de oprichting van wielrijscholen.
| |
| |
In den goeden ouden tijd zagen de nieuwe adepten van onzen sport er niet tegen-op, om op een of anderen buitenweg, geholpen door een reparateursknecht, ten aanschouwe van glimlachende voorbijgangers zich de balanceerkunst op den tweewieler eigen te maken. Ja, dat was de eenige bekende methode.
Nu evenwel is dat ook alweer veranderd. In negentig van de honderd gevallen wordt thans door een nieuweling bij den koop van een machine de conditie bedongen, dat hij 't rijden niet in de de open lucht maar in een school zal leeren. Wel adverteeren eenige handelaren, dat zij, die zich een rijwiel bij hen aanschaffen, gratis onderricht ontvangen, terwijl niet-klanten bijv. f 10. - moeten betalen, maar men kan heel goed begrijpen, dat als de onderneming van een handelaar met de kosten van een rijwielschool bezwaard is, die kosten toch op den prijs der machines worden verhaald, en dat de kooper - al betaalt hij ook geen f 10 extra voor onderricht - toch indirect, in zijn koopprijs een percentage dier onkosten draagt.
Zoo zijn dan in Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage, Utrecht, Middelburg enz., ja zelfs in haast alle provincie-plaatsen van eenige beteekenis, die meer of minder weelderig ingerichte rijscholen verrezen, waarvan de rente en aflossing door den handelaar uit zijn bedrijf, d.w.z. uit den prijs zijner artikelen, dus indirect door het publiek zelf bekostigd wordt.
En daar het publiek dien eisch in het leven heeft geroepen, is 't ook begrijpelijk en conform de vaste wet in alle bedrijven, dat het zelf in den een of anderen vorm zijn weelde-behoeften betaalt. Men zou de rijwielscholen een soort van belasting op de rijwielweelde kunnen noemen, aangezien zij een luxe zijn, daar 't leeren op den openbaren weg ook zeer goed gaat en de scholen volstrekt geen noodzakelijkheid zijn.
In de derde plaats komen wij nu tot nog een onkosten-factor, nml. de garantie.
Schaf de garantie af in den uitgebreiden zin, onder welken het publiek ze nu verstaat, en de machines zijn goedkooper te leveren. C'est simple comme bonjour! 't Spreekt vanzelf, dat de handelaar zijn waar garandeeren moet als te zijn van deugdelijke kwaliteit. En dat zal ieder eerlijk rijwiel-agent ook zonder tegenstribbelen doen, vooral als het eerste klasse rijwielen geldt. Maar het publiek eischt dikwijls veel méér van een rijwiel en van den handelaar dan het met billijkheid eischen mag. Niet alleen, dat 't soms een garantie over een zoo langen termijn als twee jaar verlangt, maar
| |
| |
KOOPMANS,
Directeur ‘St. Bavorijwielenfabriek,
Haarlem.
B.A. JANSEN,
Rijwielfabrikant,
's Bosch.
Een wedstrijd op de Arnhemsche baan met Daan Fockema als starter.
| |
| |
het wenscht bovendien dezelfde garantie op een machine van f 100 als op een van f 200, waarvan de onbillijkheid dadelijk in 't oog moet springen.
Natuurlijk dat de handelaar, die aan dezen dwang-eisch moet toegeven, zich op eenige manier tracht te dekken tegen de kosten, die dit verlangen zijner klanten hem opleggen kan, en dat hij een risico-premie op den prijs zijner artikelen legt.
Toch is dat nog niet álles. Men denke eens naast het werk, dat reëel uit garantie voortspruit, aan de honderden kleine reparaties, tegemoetkomingen, toegiften, veranderingen enz., welke niets met garantie te maken hebben, maar die de handelaar verrichten moet om zijn klanten te gerieven en aan hun grillige veeleischendheid te voldoen. De een vraagt dit, de ander dat, een derde weer wat anders. En dít is iets wat zijn knecht een half uur werk geeft; dát kost hem een uur; iets anders 15 minuten; en zoo gaat 't den heelen dag door, zelfs dag aan dag. A heeft als leek aan zijn ventiel gemorreld en het verknoeid; B heeft zijn banden er verkeerd ingelegen; C is een pedaal krom gevallen; D heeft zijn machine uit elkaar genomen en er alles weer verkeerd ingezet, zoodat er balletjes gebroken zijn en de boel niet loopt; E heeft zijn zadelpenboutje zoo onzinnig hard aangezet, dat het gebroken of dat de kop der moer gebarsten is; F heeft weer dit en G dat.
En de handelaar moet den geheelen dag klaar staan, en al dat kleine werk, om zijn klanten niet te ontstemmen, gratis door zijn knechts laten verrichten, al zou hij er ook iets voor in rekening kúnnen brengen door er zich op te beroepen, dat 't niet onder garantie valt.
Maar snapt het publiek dan niet, dat, om dit alles te kunnen doen, de handelaar er een goed ingerichte werkplaats op na moet houden, en knechts en een voorraad onderdeelen en werktuigen? En begrijpt 't dan ook niet, dat de handelaar dit niet cadeau geeft, en al heet 't dat het gratis geschiedt, de kooper 't toch eigenlijk al betaald heeft? Want 't ligt voor de hand, dat als de rijwiel-agent weet klanten te moeten bedienen, die zich op het standpunt plaatsen, dat, als zij eenmaal hun machine betaald hebben, zij in de eerste een of twee jaar geen reparatie-rekening in huis willen zien, en dat zij onder hun koopprijs ook alle veranderingen en herstellingen betaald willen hebben, welke zij buiten de garantie gratis willen doen verrichten - dat de handelaar dán, zeggen we, bij zich zelven redeneert: ‘Goed, ik wil u op die manier wel leveren, maar dan moet ge ook maar wat méér betalen!’
| |
| |
Eene in dergelijken zin door het publiek opgevatte garantie komt dan eigenlijk hierop neer, dat men naderhand voor alle mogelijke onbillijke herstellingen wel geen rekening thuis krijgt, maar dat men ze al vooraf betaald heeft, nml. in den koopprijs van zijn rijwiel: - de handelaar heeft zijn zoogenaamd gratis werk al vooruit laten betalen.
Ook dus weer een factor, die van invloed is op de prijsbepaling der rijwielen!
Nu zouden wij er nog op kunnen wijzen, dat de rijwielagent, om een beteren prijs te kunnen bedingen, genoodzaakt is ook een eenigszins groote partij machines bij den fabrikant of den hoofdagent in te slaan; dat de rijwielhandel gedeeltelijk ook een zoogenaamde seizoen-handel is, nml. dat de handelaren, wanneer weer en wind hen niet gunstig zijn, soms tegen het einde van het jaar met een voorraad blijven zitten, die zij dan dikwijls beneden inkoopsprijs of in 't geheel niet van de hand kunnen doen, terwijl tegelijk het publiek van hen vergt, dat zij ten allen tijde een ruime keuze, d.w.z. een groote sorteering voorhanden hebben, enz.
Maar wij achten het bovenstaande voldoende om 't onzen lezers eenigszins duidelijk te hebben gemaakt, dat de prijsbepaling van een rijwiel een vrij gecompliceerde berekening eischt; dat de industrieelen rekening hebben te houden met allerlei omstandigheden en risico's, welke in andere takken van handel en fabricage niet of in mindere mate voorkomen en die voor den eenvoudigen leek-wielrijder moeilijk zijn te beoordeelen en naar waarde te schatten. Vooraleer een wielrijder, niet deskundige op het gebied van handel en industrie, het dus waagt apodictische stellingen en regels te verkondigen over prijzen van rijwielen, winsten, handelsreductie's enz., mag van hem gevergd worden, dat hij met alle door ons beschreven omstandigheden en nog vele méér zal hebben rekening gehouden.
Waar wij als een soort van axioma meenen te mogen voorop zetten, dat het publiek het zelf in zijn hand heeft om het den handel onmogelijk te maken, bespottelijk hooge prijzen voor eenige merken van rijwielen te bedingen, en dat het middel was dergelijke machines niet te koopen, - zoo meenen wij thans ook te mogen beweren, dat ditzelfde publiek het ook in zijn macht heeft om een prijsverlaging te verwekken in de middensoort machines. Wanneer de koopers er toe besluiten konden voor hun geld geen onbillijke eischen te stellen en geen niet- te - verwezenlijke verwachtingen te koesteren, waardoor de handel op groote kosten wordt gejaagd - zooals b.v. dure inrichting der magazijnen,
| |
| |
het steeds voorradig hebben van een groote sorteering, wielrijscholen, een ongeloofelijke rekbaarheid der garantie enz. - dan zouden de agenten ook hunne prijzen kunnen reduceeren.
Want dit moet men toch wel in het oog houden, dat het publiek op alle mogelijke conditiën koopen en de meest overdreven voorwaarden aan den handel stellen kan, want dat er een premie voor alle risico's te vinden is. Maar die premie wordt door den handel datzelfde publiek ook in rekening gebracht; het moet den dwang, welken het aan anderen oplegt, ook zélf bekostigen.
Laat het publiek de eischen, die dus niet strikt noodzakelijk zijn, vallen, dan kan het onmiddellijk bewerkstelligen, dat er ook eenige daling in de middensoort-prijzen komt.
Maar dit is iets, dat publiek en handel samen moeten uitvechten, en waaraan geen tusschenpersoon iets kan doen, tenzij.... van advies dienen, gelijk wij hierboven hebben gedaan.
|
|