een zachte stof, waarmee men het nikkel van zijn rijwiel kan glimmend maken. O, ironie!!
Stel u verder voor, dat aan de overzijde van de baan zich een tooneel bevond, waarop beurtelings een goochelaar, een komiek en eenige zingende juffrouwen hare talenten ten beste gaven. Het publiek hetwelk hiervan wilde genieten, moest op stoeltjes op het middenterrein plaats nemen, en kon dan, tusschen de racende dames door, af en toe een oogje op het tooneel werpen. Vervolgens waren er over de baan twee houten bruggen getimmerd, die de menschen op het middenterrein brachten, waarop ‘the human horse’ te zien was: een of andere kermisgruwelijkheid uit een dubbeltjes-tent.
Aan de eene zijde van de baan bevonden zich schiettentjes, waarin zeer kleurig geverfde Engelsche meisjes, met hoog opgebouwde kapsels, u vriendelijk uitnoodigden voor een penny uwe schutterstalenten te beproeven. Op de galerij, boven links, werden rijwielen geëxposeerd, terwijl aan de rechterzijde eenige honderden honden een infernaal geblaf, gejank en gehuil aanhieven, alsof alle duivels uit de hel waren losgebroken. En ten slotte ‘pour complèter le spectacle,’ bevond zich beneden, tegenover de schiettentjes, de duistere ingang tot een miniatuur goudmijn, waarvoor een reusachtige Brit, in schitterend uniform, het publiek tot een bezoek uitnoodigde, met den bulderenden uitroep: ‘Komt en ziet de goudmijn! Komt en ziet de goudmijn!’
In deze bacchanalie van geluiden, dampen, schreeuwen, instellingen en menschen, moesten de dames rondrijden, moesten ze ronddraaien en ronddraaien, tienmaal in de mijl, met de goudmijn aan de eene en de veetentoonstelling aan de andere zijde! Arme wezens, in welke het idee van het vrouwelijk geslacht geheel was uitgewischt, sommigen met kort afgeknipte haren, als Russische nihilistische studenten, anderen met fladderende doekjes aan, in korten, wijden pantalon en slobberige jakjes, met doffen oogopslag en een pijnlijken trek om den mond! Gebogen over de stuurstang, jakkerend en trappend als verwilderde mannen, draaiden ze op dit miniatuurbaantje rond, zonder passie voor sport, zonder opgewektheid, zonder drang om de glorie der overwinning. Wij vernamen, dat deze arme wezens van hun impressario vier pond per week ontvingen, en dat vooraf werd bepaald wie iederen dag zou winnen, een groot bedrog, een gekochte victorie, waarvoor levende wezens noodig waren!
Maar was voor vele dezer beklagenswaardige vrouwen deze wedstrijd, tusschen een goudmijn en eene veetentoonstelling, niet een symbool; was het voor velen niet een laatste poging, om in deze