Uit mijne sportportefeuille
(1899)–Frans Netscher– Auteursrecht onbekendBetaalt het Professionalisme?Toen enkele jaren geleden in ons land van gedachten werd gewisseld over de wenschelijkheid der al of niet invoering van het professionalisme ten onzent, waren er eenige schrijvers en sprekers die de vrees uitspraken, dat door de toelating van geldprijzen er zich een rij-proletariaat zou vormen, dat onze banen en wegen oneer zou aandoen en in diskrediet brengen. Wij twijfelen niet of zij, die indertijd zoo dachten, thans, nu de resultaten zijn te overzien, zullen moeten erkennen, dat de geëindigde rijcampagne hunne donkere voorgevoelens niet heeft bewaarheid en dat er denkelijk geen reden is geweest zich over de erkenning der beroepsrijders te beklagen. In 't algemeen gesproken, gelooven wij, te oordeelen naar hetgeen wij in 't buitenland gezien en er over gelezen hebben, gerust te mogen constateeren, dat het Hollandsche professionalisme gunstig heeft afgestoken bij dat van het buitenland. Voor het meerendeel zijn de Hollandsche rijders, die door ons reglement tot beroepsrijders werden verklaard of zich vrijwillig in de rijen der professionals schaarden, van een maatschappelijken stand en een sociale positie, welke hen niet doet behooren tot de maatschappelijk laagste kringen, welke van het rijwiel gebruik maken. Er zijn eenige jongelui van beschaving en ontwikkeling onder; de algemeene toon van hun optreden op de banen en tegenover het publiek maakte geen onsympathieken indruk; het gehalte van rijders, die in de centra van het professionalisme, als Parijs en Londen, het bestaan van een woord als ‘rijvee’ rechtvaardigt, wordt voor zoover wij weten in onze racekringen gelukkig nog gemist. Is dit reeds iets dat reden tot blijdschap mag geven en de toekomst van ons wedstrijdwezen niet te donker behoeft te doen inzien, er is nog een andere omstandigheid, die den Hollandschen sportwetgevers geen berouw behoeft te doen hebben over den nieuwen gang van zaken. ‘Och,’ profeteerden eenigen, die een wel wat kleinen dunk van ons vaderland hadden, ‘als men het professionalisme erkent, zullen | |
[pagina 15]
| |
er toch geen rijders gevonden worden, die er een bestaan in zullen kunnen vinden; ons land is daarvoor te klein, onze baanbesturen zijn te arm en ons publiek is te onverschillig.’ Maar zij, die zoo spraken, zijn eveneens door de feiten in 't ongelijk gesteld. Want we zijn in 't bezit van eenige gegevens en cijfers, die mogelijk zullen kunnen bewijzen, dat het professionalisme ten onzent ook goed betaalt en dat zelfs middelmatige rijders bij eenig overleg, gedurende hunne racejaren zeer goed van de opbrengst van hun beenarbeid kunnen leven. Zooals bekend is, zijn er verscheidene buitenlandsche fabrieken, die aan racers, welke haar fabrikaat berijden, een vast traktement toekennen, terwijl hen dan bovendien nog de gelegenheid is geopend door het winnen van geldprijzen hun inkomsten te vermeerderen. Wij moeten echter van deze besprekingen een rijder als Jaap Eden uitzonderen, (die van de Humber en Dunlop Maatschappijen een jaargeld van ongeveer f 5000.- ontvangt en in drie dagen tijd door zijn deelneming aan wedstrijden te 's Gravenhage, Tilburg en Maastricht f 2800.- verdiende), omdat hij een sportsman van te exceptioneele kwaliteit is, om naar hem de normale financieele omstandigheden van anderen af te meten; bovendien ligt zijn professional-carrière meer in het buitenland dan in Holland en bewijzen zijne verdiensten dus ook niets voor het winstgevende der beroepsrijderij ten onzentGa naar voetnoot*) Maar er zijn andere Hollandsche rijders, welke eveneens een vast contract met fabrikanten hebben. Beisenherz ontving van de Humber een jaargeld van f 1800.-; de Gladiator verzekerde aan Vrouwes en Langeveld respectievelijk een vast inkomen van f 1000.- en f 500.- Ook beschikken wij nog over andere cijfers. In het begin van het seizoen werd door ons een lijstje aangelegd van de geldprijzen, die door de verschillende rijders werden gewonnen. Daarin komt o.a. Langeveld voor de maand Juni (dus nog niet in het drukste seizoen) voor tot een bedrag van f 305.-! Smit verdiende in Mei f 120.- en in Juni f 165.-; voor Witteveen vinden wij in Mei f 180.- en voor Juni f 325.-; Vrouwes in dezelfde maanden f 160.- en f 290.-; Beisenherz f 115.- en f 115.- enz. Hierbij moet men echter in rekening brengen, dat later in 't seizoen velen rijders en vooral door den racers op den langen afstand, zekere sommen gelds werden geassureerd, zelfs als zij den wedstrijd niet wonnen; dat er matches zijn gereden zonder eenige geldelijke risico voor de partijen, voor welke door de uitschrijvende baan het financieel risico werd geleden, ja, dat het zelfs is voorgekomen, dat | |
[pagina 16]
| |
een onzer rijders zich door de Amsterdamsche baan een zeker bedrag wilde doen assureeren, indien hij in den Brassardprijs, aan welken een vast daggeld verbonden was, zou starten! Men ziet uit bovenstaande cijfers en getallen dus, dat voor professionals ten onzent, zelfs voor hen, die vergeleken bij buitenlandsche rijders tot de derde klasse racers moeten gerekend worden, zeer aardig geld is te verdienen. Maar deze cijfers kunnen ons ook tot nadenken stemmen. Wanneer men n.l. den blik wendt naar de sociale arbeidsmarkt en in een vergelijking treedt met den daar geldenden loonstandaard voor den lichamelijken en geestelijken arbeid, dan zullen zeker velen het met ons eens zijn, dat de beenarbeid van onze hardrijders veel te hoog wordt betaald. Want men vergete toch niet, dat velen onder hen, wanneer ze thans geen professionals waren op kantoor of in winkel in hun levensonderhoud zouden moeten voorzien, en met de intellectueele capaciteiten waarover zij beschikken, niet die bedragen zouden verdienen, welke hen lichamelijke arbeid hen thans opbrengt! Er is in hun positie een wanverhouding tegenover den loonprijs op de algemeene arbeidsmarkt. Onze professionals verdienen met minder inspanning, met minder intellectueele bekwaamheden, in vrijer en aangenamer omstandigheden, onevenredig veel in vergelijking met de studie, bekwaamheden en opofferingen, die de zonen van den Nederlandschen burgerstand zich moeten getroosten om gewoonlijk met een minder bedrag te voorzien in de behoeften van hun levensonderhoud. Maar het is de prijs voor een mode, voor een gril, die het publiek hen doet verdienen. En deze overweging moet onze beroepsrijders, die thans in verhouding tot hun maatschappelijke en intellectueele omstandigheden in een soort van luxe leven, wel doen bedenken dat een mode en een gril van vergankelijken aard zijn en dat een tijd kan aanbreken, dat ook de loonstandaard van hun beenarbeid zal dalen.Ga naar voetnoot*) Dat zij daarom, zelfs in den roes van hun sportweelde, nog zooveel koud verstand en gezond overleg bewaren, dat zij zich, vóór dat tijdstip is aangebroken, verzekerd hebben van een maatschappelijke positie, welke hun mogelijk minder mild, maar toch op behoorlijke wijze in de toekomst in hun levensonderhoud zal kunnen doen voorzien. Men lette op de teekenen des tijds. Onze wielerbanen, de werkgeefsters van onze professionals, hebben dit jaar slechte zaken gemaakt. De alarmklok heeft dus geluid. |
|