door de jonghladige boomtoppen, hing een halflicht van zon en schaduw. De verbruinde huizen aan de zijkanten bonkten met hun massieve steenklompen strak omhoog, schouder aan schouder, met gesloten raamoogen achter neergelaten jaloezieën. Op de bankjes onder de boomen zaten meiden met kinderwagentjes, en kinderen kriebelden over den grond, met hooge stemmetjes van jolig pleizier.
Bij het Tournooiveld, op den hoek, kreeg Jeanne een kijk op den Hofvijver, waarin het water kabbelspoelde met groote lichtbrekingen, overzwommen door de kleurige vlekjes der eenden; en daarachter, turend in geheimzinnige strakheid, stonden de steenklompen van de oude gebouwen met hunne duizend leege oogen, te staren naar een onzichtbaar punt, bedekt thans door hunne zondaken.
Toen, recht voor haar, met zijn groen gebruis van frisch jonge bladeren, stond het Bosch recht overeind, stil, zonder wind, in rustigen groei. Een laan, er onder-in geboord, als een diepe tunnel, bevatte eenige menschen en in de verte twee rijtuigen, die weggingen; op den stoep van den wachtpost zaten de soldaten buiten, zich koesterend in de zon. En daarnaast, vlak en kaal, de open groene zonvlakte van den Koekamp, waarin eenige fijnpootige damherten met naar den grond gebogen kop liepen te grazen; een stoomtram, aan de overzijde van het water, gleed zacht voorbij, volgeladen met menschen, die naar Scheveningen trokken.
Een oogenblik later was haar equipage op het Bezuidenhout. Bij het huis van Mevrouw Hagelfels, waar receptie werd gehouden voor het aanstaande huwelijk van Clara en Tupken, stonden al veel rijtuigen te wachten, en in de verte zag Jeanne de kleine, zwarte stipjes van menschen in de voordeur krioelen.