| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Het huiselijk leven in het gezin der Van der Voorts, dat in den laatsten tijd van Frits' ambtelijke carrière een beetje was verloopen, was weêr op orde gekomen.
Jeanne herinnerde er hem aan, dat zij in lang geen diners of avondpartijtjes gegeven hadden; ze moesten nu toch óók eens wat doen; al hadden ze voor bijna alle invitaties bedankt, zij moesten op hun beurt ook weer een paar partijen geven; dat waren zij toch verplicht, niet waar!
- Goed, goed; kind!, antwoordde Frits, eenigszins afgetrokken, als iemand die zich met zulke zaken niet bemoeit en ze liever aan zijn vrouw overlaat.
Maar hij kreeg een invallende gedachte, en zei haastig: - Ja juist, we moeten weer eens 'n paar diners geven - Goed!.... En dan moet je behalve de gewone kennissen, de familïe Wagenvoort ook eens vragen; ze hebben laatst hier al een visite gemaakt... En de Huenerts ook!... Zal je er eens aan denken!
Met haar zin voor huiselijke gezelligheid en bedrijvige drukte was 't voor Jeanne een heerlijk genot om den winter tegemoet te gaan met de zekerheid, dat 't Frits aangenaam zou wezen indien zij voor de noodige amusementen zorg droeg. Een jolige levendigheid en een iele opgeruimdheid
| |
| |
van geest waren nu in de plaats gekomen van haar vroegere neerslachtigheid en pruilerige ontevredenheid.
Als ze nog wel eens aan die dagen terugdacht, voelde ze een soort van schaamte over haar gedrag. Wat was ze toen kinderachtig geweest! Zoo iets was goed voor een jong vrouwtje van negentien of twintig jaar... maar voor háár! Hoe had ze zoo dom kunnen wezen? En dat ze 't aan haar mama had laten merken... Had ze dan zóó weinig zelfbeheersching? En achteraf beschouwd, was 't toch zoo héél erg niet geweest. Frits had zich alleen een beetje ver laten voeren door zijn ijver en werklust. Maar slécht was hij niet voor haar geweest, geen hard woord, geen ruw gezegde, alleen altijd die drukte, die afgetrokkenheid... Nu ja, 't was wel onaangenaam, maar... Neen, ze was kinderachtiger dan ze dacht.
Uit een soort van reactie, in een inwendig bewustzijn haar man onrechtvaardig behandeld te hebben, hem met haar gedachten te hebben beleedigd, voelde zij een grooten drang om het weer met hem goed te maken. In stilte wilde ze hem een vergoeding geven voor de liefdelooze overpeinzingen, die ze in de bitterheid harer teleurstelling in haar hoofd geformuleerd had. Ze ging hem nu omringen met de kleinigheden van haar vrouwelijke aanhankelijkheid: lieve attenties, die hij zich liet welgevallen zonder ze te bemerken, tot haar spijt, hem koesterend, er altijd op uit iets te verzinnen, waarmeê ze dacht hem te zullen pleizieren. Nu eens verraste ze hem met een schoteltje, waarop hij bizonder gesteld was, dan weer kreeg ze eensklaps een bui, om als ze met Suze door de straten wandelde, een winkel binnen te gaan en zonder aanleiding een aardigheidje voor hem te koopen; een anderen keer
| |
| |
was ze in 't geheim naar een photograaf gegaan en gaf hem eenige dagen later als surprise het portret van hun kind; weêr een andermaal vond Frits bij zijn thuiskomst nieuwe gordijnen voor de ramen van zijn studeerkamer hangen, iets waar hij het vorige jaar al om gevraagd had, maar dat er nog niet van was gekomen.
De drukking, die eenigen tijd op den huiselijken kring gerust had, was nu gelukkig geheel verdwenen. Iedereen voelde zich vroolijk, prettig-tevreden, onbekommerd; er klonken luide lachen van gezonde blijheid door het huis; men praatte met opgewekte stem, luchtige gebaren en vroolijke oogen.
Het goede humeur van Jeanne sloeg ook op de andere huisgenooten over, en Miss Clark met haar stil profiel, ofschoon ze haar meesteres nog niet volkomen voor zich had weten in te nemen, genoot toch ook eenigszins van de goedige liefheid, die overal in de lucht hing.
De kleine Suze was vertrouwelijker met haar geworden, plaagde haar met guitige ondeugendheid, en viel haar dan met haar ronde armpjes om den hals, als ze vreesde te ver te zijn gegaan en haar gegriefd te hebben.
- You are not cross with me, Miss, are you? Yes? snapte zij in haar kinder-Engelsch, dat ze al aardig leerde spreken.
's Middags werden het kind, de Engelsche gouvernante en het hondje voor groote wandelingen uitgestuurd, langs den Scheveningschen Weg, naar het Haagsche Bosch; maar Suze kwam meestal ontevreden thuis. Ofschoon Miss Clark in huis met hare egale bedaardheid een zacht-koele vriendelijkheid voor het kind aan den dag legde, altijd luisterend naar hare nieuwsgierige vragen en guitige invallen, scheen
| |
| |
zij op straat weinig notitie van het kind te nemen. In het strakke, fijn uitgetrokken masker van haar gezicht wentelden haar oogen voortdurend heen en weer, in een soort van zoeking, bespiedend de heeren, met een hebzuchtige oplettendheid voor de jongelui te paard en de dames in rijtuigen. En als Suze dan naast haar voortsnaterend, in haar jeugdigen babbellust, haar telkens vragen deed, scheen ze ineens haar eigen gedachtengang af te breken, om het kind boos toe te snauwen:
- Shut up a bit, Suzie! A child like you did not ought to talk so much!
Terwijl Miss Clark dan weer in haar bespiedende stilte verviel, met haar popachtig gezichtje waarin alleen haar oogen leven hadden, zocht het kind zich met den hond te amuseeren, hem naloopend en 't uitgierend, totdat de gouvernante haar met een vermaning terugriep.
Voor Jeanne waren de Dinsdag en de Donderdag meestal drukke dagen. Hare recepties, die door het verval, waarin de geheele geregelde gang van haar huishouden geraakt was, ook eenigszins verwaarloosd waren geworden, zoowel door haar zelf, omdat haar de lust en de belangstelling ontbraken, als door hare vrienden en kennissen, die wel eens niet-thuis hadden gekregen en uit natuurlijke traagheid waren gaan wegblijven, trachtte zij nu op den ouden voet te herstellen. Om die reden was zij begonnen zelf weer druk visites te maken; wanneer Frits 's middags niets te doen had, hetgeen in den laatsten tijd tot haar genoegen nogal dikwijls gebeurde, gingen zij er samen op uit, of anders alleen in de kleine victoria, die zij bij de maand gehuurd had, om hunne oude schulden af te doen. En als zij 't op een ongezochte wijze in het gesprek te pas kon brengen, deed
| |
| |
zij 't uitkomen, dat men op hare Dinsdagsche recepties zeer welkom zou wezen.
Haar toeleg gelukte; de oude vrienden en kennissen kwamen als vroeger in grooten getale aanzetten. Het werd van half-drie tot 's avonds zes uur een onafgebroken gebel en geloop van mannelijke en vrouwelijke bezoekers, sommige te voet, andere in rijtuigen; niemand ontbrak meer. De Heer en Mevrouw Van Wijk, de Santhuijzens, dribbelend en druk, Clara Hagelfels, met haar driftig bovenlipje, gewoonlijk op de hielen gevolgd door luitenant Tupken, nichtje Betsij, de Van der Helsten, de Huenerts, de Wagenvoorts en de jongelui, als: de jeugdige Baron Steenbeek, die tegenwoordig een air van hoofdbrekende drukte aannam, waarmee de meisjes hem plaagden; Jhr. Van der Steen, met zijn roze vierkant hoofdje en gecosmetiseerd snorretje; de zeeofficier Wieland, die herhaaldelijk non-actief was en wien men daarom huwelijksplannen toeschreef; en bij hooge uitzondering ook de oude bachelor Kinsbergen, die met zijn dikken apoplextischen kop en een asthmatieke ademhaling de kamer kwam binnenstampen - zij allen behoorden tot de geregelde bezoekers, op wie Jeanne rekenen kon.
Maar dan ook verschenen van tijd tot tijd minder intieme kennissen, die met nieuwsgierige oogen bij de deur werden ontvangen en die de gastvrouw, in het halfduister der salons, eenige stappen tegemoet moest gaan, om ze te herkennen. Het waren meestal personen met wie ze op diners en partijtjes hadden kennis gemaakt, of verre familïe, die zij zelden zagen als bij officieele ontmoetingen - een oudoom en oud-tante van Frits; een halve nicht van Jeannes moeder; of gewezen huisvrienden van de oudelui Van der Voort en Blijdinga, met wie de kinderen de betrekkingen
| |
| |
hadden aangehouden; ook wel ongehuwde jongelui: meisjes van om-en-bij de twintig, die door Betsy en Clara gepresenteerd waren geworden; en kennissen van Van der Steen en Frits, die zich in de uitgaande wereld wilden lanceeren, tot het aanknoopen van nuttige relaties of tot het sluiten van een voordeelig huwelijk.
Hendrik, de huisknecht, in zijn donkerblauwe livrei, had den ganschen middag werk de voordeur voor de talrijke bezoekers open te doen en den salon te ontsluiten. Soms stonden er drie en vier rijtuigen en file in de Parkstraat geschaard, waardoor de voorbijgangers nieuwsgierig het huis aankeken, om te zien wie er woonde. Op die Dinsdagen zag 't er bepaald feestelijk uit, met een voorname bedrijvigheid, een stille drukte van menschen, die maar even binnengingen, en zich met coquette haast weer verwijderden, omdat ze dien middag nog meer bezoeken hadden af te leggen.
En binnen heerschte een gedempt geraas van zacht converseerende stemmen; bijwijlen schaterde boven dit gelijktonig geluid een vroolijke lach uit, een aardigheid die uit den jongeluis hoek kwam; of allen zwegen in een beleefde stilte, om te luisteren naar een bewering van een der voorname aanwezigen, waarna van alle kanten de conversatie weer inviel.
Jeanne, dicht bij een der ramen op een canapee gezeten, die dwars in een hoek stond, en waarop de bejaarde dames plaats kwamen nemen, met het verdikte profiel van haar rein gezicht recht op den fijnen hals, en de blauwe oogen met lange wimpers rustig op de bezoekers gericht, hield met aangename gemakkelijkheid voortdurend de gesprekken gaande. Met de bedaarde deftigheid van een klein, aris- | |
| |
tocratisch moedertje onderhield zij zich met de getrouwde dames over de dagelijksche banaliteiten der huiselijke evenementen.
- Hoe bevalt je de nieuwe jufvrouw, Marie?, vroeg ze, zich tot haar vriendin, Mevrouw Van Wijk, richtend. Goed? Nu, dan mag je van geluk spreken... Daarstraks was Mevrouw Wagenhorst hier, en die vertelde me 'n geschiedenis die ze bij haar zuster met de kindermeid gehad hadden... Neen maar, ongelóóflijk... Lach maar zoo niet! (ze keerde zich met een prettige vroolijkheid tot Van der Steen, die haar met een fijn lachje had zitten aankijken) De tijd zal wel komen, dat je er ook over kunt meespreken... Wacht maar 's tot je getrouwd bent... O zoo, ben je niet van plan te trouwen! Ja, dat liedje heb je ons al meer voorgezongen... maar ze hebben me in den laatsten tijd toch iets verteld, ja!
- Verteld? Van mij!, riep Van der Steen, de hand op zijn hart leggend, en ijdel gevlijd.
- Zeker! zeker! Niet waar, Clara?
- Wat, jufvrouw Hagelfels, hebben ze u 't óók al gezegd? 't Is toch geen hartsgeheim, hoop ik?
- Nu, dat hangt er van af.... Zij....
- Zij! Welke ‘zij’?
- Zij doet uw smaak eer aan!
Zoo ging 't dan voort, totdat ze gestoord werden door het opengaan van de deur, en een zacht geruisch van kleeren en 't kraken van schoenen nieuwe bezoekers aankondigden: eenige pauwachtige damesstappen, een kleine ‘dinaaresse’, buiginkjes met het hoofd boven een stijve tors, links, rechts, hoofsche groeten van alle zijden terug, totdat allen hunne plaatsen weer innamen, en met een bescheiden ingehouden
| |
| |
gefluister, als het suizen van jong voorjaarsgebladerte, de conversaties opnieuw werden ingezet.
De matte toon van bedwongen stemmen, de fijne bescheidenheid van half uitgevoerde bewegingen, het geposeerde in de salonhoudingen, de damesgezichtjes met hunne hoedjes en voiletjes, de gewilde correctheid in de heerengestalten, het eenigszins geaffecteerde gesis uit de vrouwenmondjes - gaf aan deze recepties een air van kalmen, beschaafden vrede, van huiselijke gezelligheid, van intiemiteit zonder indringerigheid, en de voorname bedaardheid van bedwongen en geordende passies, die zich nooit plotseling ruw met schreeuwstemmen verheffen. 't Was een rustige hoofschheid, die de monden tot glimlachjes trekt, de oogen doet ronden, en over de randen der lippen kleine woordjes laat komen die lief worden afgeluisterd, in een schuwheid voor harde klanken, hartstochtelijke bewegingen, luid gezegde opinies en onverwachte stemkwakken.
Tusschen drie en vier uur kwam Frits ook naar beneden, met innemende vriendelijkheid, een uitgestoken hand en hartelijke woorden op de lippen; hij ging den kring der aanwezigen rond, dadelijk in een gezellige babbeling, ondervraagd van alle kanten, en gereed met een prettigen lach, een aangenaam gezegde en een warmen handdruk.
En zooals hij, hoog met zijn slanke gestalte laveerde door de stoelen en de bezoekers, buigend en innemend, door iedereen even voorkomend ontvangen, door de salons dwalend, was hij het ware type van den succesvollen jongenman, over wien men waardeerend fluistert, en die zijn geluk zoowel aan zijne persoonlijke eigenschappen als aan zijn uiterlijk te danken heeft.
Met hem kwam er meestal in één hoek van de kamer
| |
| |
een geheel andere toon van gesprek. Nadat hij aan zijn verplichtingen als gastheer voldaan had, zonder zich te haasten en zich mengend in de conversatie der jongelui met een animeerende opgewektheid, zocht hij langzamerhand het gezelschap der oudere heeren op. Hij verdween dan met Huenert of Wagenhorst in de andere kamer of tegen de plooien van een gordijn; de vroolijkheid verdween van zijn trekken en werd vervangen door een uitdrukking van degelijke oplettendheid en belangstellende weetgierigheid.
Half fluisterend, met langzame gebaren der armen, ernstige schuddingen der hoofden, in half doceerende standen, zooals men de Kamerleden in de vergaderzaal ook wel aantreft, bleven zij op een hoopje staan discussieeren. En men zag Frits slechts van tijd tot tijd eenige woorden, een korte opmerking, een betoogenden zin in 't midden brengen, waarop de andere heeren zich naar hém keerden, druk tegen hem argumenteerend.
Men moest hem luid bij zijn naam roepen, om hem van zoo'n tête-à-tête af te krijgen en in de alledaagsche salonconversatie terug te halen. Maar Jeanne, die met een stillen trots aanzag hoe welkom haar man in het gezelschap dezer hooger geplaatste personen was, en hem niet graag in zijn ‘liefhebberij’, zooals hij het noemde, stoorde, liet hem stil zijn gang gaan, en moedigde de heeren aan nog een oogenblik te wachten, als Frits soms nog niet aanwezig was. Ze vond 't zelfs wel gewichtig, dat in haar salons, behalve de luchtige en guitige banaliteiten van een receptie-gesprek, ook nog door deftige heeren, die aan politiek deden en in de regeering zaten, gewichtige aangelegenheden werden verhandeld - zaken, die zulke personen meestal in de corridors van de Kamer of in een Sociëteitszaal bespreken.
| |
| |
Daarom kon ze een gevoel van kinderlijke boosheid niet onderdrukken als de jongenlui Frits nog wel eens op de luchtige manier van hun lachende kinderlijkheid behandelden. Zijn vrienden, en ook de meisjes, zagen in haar man nog te veel hun gelijke in ouderdom en geest, en probeerden hem in hunne jolige aardigheden mee te slepen.
- Zeg's, Frits, vroeg Wieland op een middag in tegenwoordigheid van het geheele jeugdige gezelschap, je hoeveelste redevoering heb je nu al in den Raad gehouden?
- Gelukkig m'n derde pas!, antwoordde hij in luimige goedhartigheid, volstrekt niet gepiqueerd.
- En je bent al óver 't jaar in den Raad!... Dus één in de drie maanden. Nu, dat is niet te veel!... Als je niet meer spreekt, dan worden je kiezers boos. Pas maar op!
- Je weet 't Wieland, zwijgen is goud!....
Een andermaal riep een der meisjes hem aan.
- Is 't waar, Frits, dat je geen costuum hebt als lid van den Raad? Hê, hoe jammer.
- Jammer? Waarom?
- Wel, ik zou je zoo graag eens in dat pakje gezien hebben... je zou er wel mal in uitzien!
Hoe flauw!, dacht Jeanne dan. Wat kunnen ze toch kinderachtig zijn! Hadden ze niet kunnen wachten tot we alleen, onder ons waren; wat zullen die heeren er wel van denken. En ze herinnerde zich den ernst en de ouderwetsche gestrengheid, waarmee haar vader zijn ambt als Staatsraad altijd had waargenomen; ze kon zich niet goed begrijpen, dat Clara, Bets en Wieland niet wat meer tegen hem opzagen.
Maar ook de Donderdagen gaven haar een geregelde drukte; het waren de dagen, waarvoor hun oude familïevriend, Meneer Van Breukel, een doorloopende invitatie had om
| |
| |
te komen dineeren; slechts hoogst zelden, en alleen bij ziekte of afwezigheid uit de stad, sloeg hij zijn ‘vaste dagje’, over.
Geregeld éven na vijfen werd er zenuwachtig en haastig aan de bel getrokken. Eenige oogenblikken later kwam het zonderlinge heertje binnenstrompelen, de bijziende oogen achter de groote brilleglazen half dichtknijpend, om iets in het schemerduister der kamers te kunnen onderscheiden, slordig als altijd, met een scheeve das, of een uitgescheurd halsboord, of een jas waarvan de kraag met roosschilvers bedekt was. Strompelend, bijna struikelend over voetkussens, haastte hij zich op Jeanne af; in een soort van halsstarrigheid wilde hij nooit doen merken, dat hij zoo slecht van gezicht was, waardoor gevaar liep de stoelen om te stooten of zijn beenen te breken.
Jeanne ging dadelijk naar hem toe, sprak hem hartelijk aan, en bracht hem naar een stoel, waarin hij zich met stille blijdschap liet neerzakken. En om zijn onhandigheid te bedekken, was hij gewoon van een uitvlucht gebruik te maken, dat iederen keer herhaald werd:
- Kind, kind! wat is 't toch altijd donker bij je!... Hoe kan je in zulk akelig licht leven... Een kat alleen kan hier zijn weg vinden!
Men sprak hem nooit tegen, zijne eigenaardigheden kennend; Jeanne haastte zich met een omweg het gesprek van dit onderwerp af te brengen, hem zoo gauw mogelijk op zijn gemak te zetten, en begon dan naar het nieuws van den dag te informeeren, waarover hij zoo onderhoudend en soms zoo comisch causeeren kon.
Af en toe werd een der intieme kennissen ook nog geïnviteerd, maar deze genoeglijke dinertjes bestonden nooit uit
| |
| |
meer dan vijf personen. Tegen het dessert, als men lang getafeld en een goed glas wijn gedronken had, kwam Meneer Van Breukel eerst recht op dreef. Zijn kleine oogjes begonnen dan als van ouds ondeugend achter de brilleglazen te schitteren; er trilde door zijn geheele lichaam een beweeglijke zenuwachtigheid, en met korte stooterige stuipachtige hoofdknikjes, die tevens iets gemoedelijks hadden, het bovenlijf over de tafel buigend, duurde het niet lang of hij geraakte in zijn praatstoel.
In een prettige nagenieting van het diner, van tijd tot tijd fijntjes slurpend aan de glazen met lekkeren wijn, in een lichamelijk welbehagen, bleef men nog wat rond de tafel poseeren. En Frits en Jeanne, ook wel eens met Steenbeek of Tupken, savoureerden het pleizier van zijn onderhoudend gezelschap. Men glimlachte om zijn guitige anecdoten, men verviel in een oplettende en belangstellende luistering als het oude Heertje hun verhalen deed uit het familïe-leven van vorige geslachten, wier nakomelingen nog in de stad woonden en wier stamboomen hij geheel van buiten kende.
Hij wist zonder gezochtheid te verhalen van een adellijke dame uit de 18e eeuw, die er drie minnaars tegelijk op nahield, en hoe zij, in de dolste verwikkelingen geraakt, zich door een stouten en grappigen zet uit haar moeilijke positie wist te bevrijen. Hij vertelde, als met de natuurlijkheid van een gebeurtenis, die eerst weinige dagen geleden kon gepasseerd zijn, van het dramatische uiteinde eener hooggeplaatste jonkvrouw, die uit jaloezie door een afgewezen pretendent in 't geheim om 't leven was gebracht; of, met een schalkschen spotlust, amuseerde hij zijn gehoor met de aardig-schunnige tribulatiën van een zestal afstammelingen
| |
| |
uit een geslacht, waarvan de vader en de moeder ook al niet veel gedeugd hadden.
En hoe gewaagd zijne onderwerpen somtijds ook waren, bij moeilijk te omschrijven verhoudingen, waarin de helden zijner verhalen geraakten, en hoe galant de avonturen, waarin zij een hoofdrol speelden - hij bezat een bewonderenswaardige handigheid alle scabreuse combinaties zóó frisch, aardig en piquant te omschrijven, dat men 't wáre giste, zonder het te vernemen; hij beschikte over een onuitputtelijk aantal zegswijzen en teekenachtige woorden uit vroegere eeuwen, die hij zeer juist in zijn eigen zinnen te pas wist te brengen, en er sprak zulk een naïve onschuldigheid en haast maagdelijke onbewustheid uit de wijze, waarop hij de menschelijke passies wist te vergoelijken en amusant te maken, dat Jeanne zich nooit hoefde te schamen over haar belangstelling in zijne verhalen en hartelijk om zijne grappen lachte.
Deze intieme dinertjes behoorden voor haar tot de aangenaamste uren van de week, waarna zij dikwijls verlangde als naar een zekerheid van gezellig genot en huiselijke prettigheid. Was men eindelijk van tafel opgestaan en had men zich naar de tuinkamer begeven om thee te drinken, dan werd door hen de toon van sjoviale gemoedelijkheid en rustig genoegen nog niet opgegeven. De conversatie bepaalde zich wel meer tot de alledaagsche gebeurtenissen en gedachten, maar bleef toch vol sympathieke belangstelling in elkanders levensvoorvallen, en naar ieders inzichten over kwesties, die op zoo'n oogenblik alle tongen in beweging brachten.
Tusschen al deze drukte van partijen en uitgaan door, werd Jeanne zich bewust van een gevoel, dat zij in't begin
| |
| |
van haar huwelijk zoo heerlijk gekend had, maar dat ze, door de korte verwijdering van haar man, vreesde verloren te hebben. En nu, aangroeiend van dag tot dag, voortkomend uit haar hervatte levenswijze van vroeger dagen, begon zij het telkens, bij tusschenpoozen, in zich terug te vinden.
Het was een aangename gezelligheid van levensgeluk, een prettig begrip van onbekommerdheid, een egaal gevoel zonder angst voor de toekomst. Toen Frits 't zoo druk op zijn Ministerie en met andere zaken gehad had, zwijgend soms lange tijden, als in zijn hersens zaken herkauwend, die al zijne vermogens in beslag namen, en wanneer Jeanne hem dan met een blik harer onderzoekende oogen trachtte uit te vorschen, kwam herhaaldelijk, in een neerslachtige moedeloosheid, het bewustzijn bij haar op hem niet te kunnen doorgronden. Er gingen zaken in dat hoofd om, waarvan zij het bestaan niet kon vermoeden, geheel liggend buiten haar eigen gedachtenkring - herinneringen, overwegingen van rapporten, stukken, gebeurtenissen uit het ambtenaarsleven, waarover hij zich nooit uitliet en die zij toch niet zou geapprecieerd hebben.
Maar nu, als zij voor zich zelf een vergelijking zocht, vond zij, dat zijn hoofd van al die ‘nesterijen’ gezuiverd was. Ze kon precies nagaan wat hij deed, wat hij verlangde, wat hij doen zou, waarover hij wel eens zat te peinzen en het voorhoofd te fronsen. O, dacht ze, dat is over zijn werk! Zeker gaat het niet al te vlot... Er hapert iets aan. Dan vroeg ze, met een lieve belangstelling in haar stem, bescheiden zacht, als vreezend hem te storen:
- Wat scheelt er aan, Frits? Gaat 't niet naar je zin met je boek?
| |
| |
- Och, niets, 'n kleinigheid maar.... Ik heb den heelen ochtend iets zitten nazoeken, en nu weet ik nog niet of ik wel 't rechte gevonden heb.
Blij 't zoo geraden te hebben, een beetje trotsch op haar snuggere liefde, waaraan ze de juistheid harer vermoedens toeschreef, meende zij ook op andere oogenblikken van den dag zijn gedachtenleven te kunnen nagaan. 't Werd haar alsof hij zijn persoonlijkheid voor haar gesloten had en zij verplicht was geweest als toeschouwster op eenigen afstand te blijven staan kijken, terwijl hij zich nu weer voor haar geopend had, en zij al hare gedachten en twijfelingen in hem kon laten overloopen.
Want niettegenstaande hare jongemeisjes-jaren al lang voorbij waren en zij nu was een bezig, levendig en opgeruimd vrouwtje van een dertig jaar, dat een dochtertje had van vijf jaar, was zij, door haar aangeboren naïveteit, op vele punten nog erg onwetend en onschuldig gebleven. 't Gebeurde dikwijls, dat zij in een conversatie over zaken hoorde spreken, waarvan zij geen recht begrip had, en dat zij aarzelingen, ongerustheden, twijfelingen in haar geest voelde opkomen, die haar in eigen achting klein en kinderachtig maakten. Maar ze was te veel vrouw, om iets van deze geestes-onzekerheden aan anderen te doen merken; met een klein air van superioriteit nam zij toch aan die gesprekken deel, met groote slimheid vermeidend zich te verspreken en den indruk makend van te zijn een jong bij de-hand vrouwtje, dat de wereld kent en er met de handigheid van een rijp en vlug verstandje in den juisten toon over weet te oordeelen.
En thuis zocht ze dadelijk explicaties bij haar man: ze liep met vragen naar hem toe, soms met een kleine lieve
| |
| |
ijdelheid haar onwetendheid verbergend, omdat ze bang was dat hij haar zou uitlachen; langs omwegen, zwenkend en lachend, gaf zij met vrouwelijke geslepenheid een draai aan haar gesprek, om het op haar ongerustheid of onzekerheid te brengen.
Door de herstelling van de intiemiteit in hun huiselijk leven kwamen deze twee wezens, in een gezellig samen-babbelen, liever en inniger tot elkaar terug; de vroolijke hartelijkheid van hun eerste huwelijksjaar herleefde in een hernieuwde samendringing, elkander weer bemeesterend door de kleine gebeurtenissen van het dagelijksch leven, opgaande in elkanders gedachten en wenschen. Jeanne, niet vooruitdenkend in de toekomst, met helderen blik rein het leven bekijkend, genoot met een onbekommerde zorgeloosheid van het blanke heden.
einde eerste deel.
|
|