Universele fonologie
(1991)–Anneke Neijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K: We weten allemáal in het Nedérlands waar de klémtoon in klémtoon hoort te liggen, maar van ontélbaré Nedérlandse woorden heeft men eenvóudig geen ídee. Iedere Nederlander kan de beklemtoonde lettergreep van een woord aanwijzen of het meest beklemtoonde woord in een zin. De plaats daarvan lijkt echter nogal willekeurig, omdat het contrastieve accent vrijwel overal kan liggen. Normaal zeg je verkópen, maar heb je het over kopen en verkopen, dan zeg je vérkopen. Om dit obstakel bij de bestudering van de klemtoon uit de weg te ruimen wordt in de eerste paragraaf aandacht besteed aan het contrastieve accent, dat vooral een rol speelt in de melodie. De prosodie van het Nederlands blijkt niet alleen door de melodie bepaald te worden, maar kent ook een temporele structuur, en de laatste is verantwoordelijk voor wat we klemtoon noemen. Het melodische accent heeft inderdaad, zoals Koot concludeert, geen delimitatieve functie, maar de temporele structuur heeft die delimitatieve functie wel. In sommige publikaties wordt er onderscheid gemaakt tussen klemtoon en accent: klemtoon zou alleen bij woorden voorkomen, accent bij grotere constituenten zoals zinsdelen en zinnen. Uit het volgende betoog zal blijken dat het onderscheid hier niet gemaakt wordt. De beide benamingen, klemtoon en accent, worden zonder onderscheid gebruikt voor het temporele accent, en waar nodig zal het melodische accent (ook wel het contrastverlenende of het toonhoogteaccent genoemd) hiervan onderschei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den worden. Het temporele accent blijkt als ankerplaats te fungeren voor het melodische accent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Contrastaccent: hoogte versus duurTwee soorten nadruk moeten worden onderscheiden. Ten eerste is er het contrastaccent, de nadruk die met een toonhoogteverandering samenhangt, vergelijk: In (1a) is -dam de meest beklemtoonde syllabe, in (1b) Rot-. Dit gegeven brengt woordenboekenmakers in verlegenheid, want wat moet het woordenboek nu vermelden over de beklemtoning van Rotterdam? Het verschil in beklemtoning hangt samen met de betekenis van de zin. In (1a) staat Rotterdam in contrast met Leiden, in (1b) staat Rotter- in contrast met Monniken-. De plaats van het toonhoogteaccent hangt daar kennelijk mee samen, want binnen die contrasterende delen komt het toonhoogteaccent terecht op de belangrijkste syllabe: -dam in Rotterdam, maar Rot- in Rotter-. Deze belangrijkste syllabe is wat we hierboven de ankerplaats genoemd hebben. Merk op dat in deze beschrijving wordt gesproken van ‘belangrijkste syllabe’. Op die syllabe komt het toonhoogteaccent terecht, maar dat wil nog niet zeggen dat ‘belangrijkste syllabe’ en ‘toonhoogteaccent’ hetzelfde is. Het onderscheid kan verduidelijkt worden met (2): Wanneer de spreker Marie en vandaag wil benadrukken, zal de melodie van beide uitingen gelijk zijn. Maar ondanks dat is er een verschil waarneembaar bij kanon: het is kánon in (2a), en kanón in (2b). Dit laatste is wat klemtoon of woordaccent wordt genoemd. Die vorm van nadruk heeft niets te maken met toonhoogte, tenzij op het betreffende woord een ankerplaats voor de melodie gezocht wordt: dan is de syllabe met klemtoon | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 1. Gemiddelde syllabeduren en toonhoogten voor de woorden bariton, kimono en melodie gemeten op een contrastplaats of daarbuiten. De duren zijn nauwelijks verschillend in de contexten met of zonder contrastaccent. Merk op dat in bariton de laatste syllabe de langste is, terwijl toch de eerste syllabe als de prominentste wordt gehoord. Verlenging van de laatste syllabe is een algemeen verschijnsel, waar je als luisteraar blijkbaar niet op let. De toonhoogte is aangegeven met een ♪. Zoals blijkt, is de toon aanmerkelijk hoger wanneer de woorden op een contrastplaats staan. Bovendien springt de syllabe die als ankerplaats fungeert, er veel duidelijker uit. Voor elk klemtoontype zijn deze metingen gebaseerd op 40 uitingen (acht sprekers, vijf verschillende woorden). (Bron: Slootweg, te verschijnen.)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ankerplaats, zoals (3) laat zien. Klemtoon, het verschil tussen kánon en kanón in (2), moet dus onderscheiden worden van constrastaccent. Het laatste wordt gerealiseerd door middel van de melodie; het eerste heeft, zoals fonetische metingen uitwijzen, te maken met de duurverdeling over de syllaben van een woord. Duur blijkt een tamelijk stabiel kenmerk van woorden te zijn (zie figuur 1) en het systeem dat de duurverdelingen regelt, is onafhankelijk van de melodie, want de duurverhoudingen wijzigen niet wanneer de melodie verandert. De duurverhoudingen moeten verantwoord worden in de temporele representatie van de zin. Die representatie zal waarschijnlijk naast de duurverhoudingen ook verantwoorden waar tempoverschillen en tempoverschuivingen kunnen optreden, en waar pauzes worden waargenomen. De melodie en de temporele ordening van de uiting worden samen de prosodie genoemd. De melodie van een taaluiting kan beschouwd worden als een opeenvolging van lage en hoge tonen. De temporele ordening van een uiting wordt weergegeven in klemtoonstructuren. Deze klemtoonstructuren nemen syllaben als kleinste eenheden, en groeperen die tot grotere gehelen. Klemtoonstructuren bouwen dus voort op de syllabestructuren, en beide worden metrische structuren genoemd. De meest regelmatige klemtoonstructuren zien we in samenstellingen en zinsdelen; vandaar dat die hieronder als eerste besproken worden. Zoals gezegd, worden de termen accent, klemtoon en nadruk zonder onderscheid gebruikt om aan te geven dat het om een temporeel belangrijk element gaat. Merk op dat de benadrukte syllabe ook als ankerplaats van de melodie kan fungeren, en dus ook een melodisch accent kan zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenstellingsaccentEen bleekgezicht is niet hetzelfde als een bleek gezicht, wat in de uitspraak tot uitdrukking komt in de klemtoon: in het eerste geval ligt de klemtoon op bleek, in het tweede geval op gezicht. Nadere inspectie laat zien dat dit patroon algemeen is. (Voor dit soort samenstellingen althans; niet voor aaneenschakelende samenstellingen zoals tuinman-chauffeur en samenstellingen van adjectieven, zoals zachtroze. Die laten we verder buiten beschouwing.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welk deel van een constructie de nadruk krijgt, kan worden aangegeven in een boomstructuur, met een sterke (s) tak die meer nadruk heeft dan de zwakke (w) tak. Voor huisdeur en mooi weer bijvoorbeeld: M staat hier voor woord (naar het Franse mot), ϕ, de Griekse letter fie, staat voor frase, zinsdeel. De structuur links geeft aan dat een samenstelling zelf een woord is, maar ook opgebouwd is uit woorden. Het voordeel van deze manier van representeren blijkt bij inbedding: de delen kunnen domweg op elkaar gestapeld worden. Kábelteevee wordt zo op een heel regelmatige manier onderscheiden van teeveékabel: Deze structuren moeten als volgt gelezen worden: de lettergreep die uitsluitend door s-takken gedomineerd wordt, heeft het hoofdaccent, ook wel het primaire accent genoemd. In de woorden kabel en teevee zijn dat dus de lettergrepen ka- en -vee. In de grotere domeinen rechts blijft deze informatie behouden, omdat de structuur met het woordaccent is ingebed in de structuur met het samenstellingsaccent. Zo heeft de eerste lettergreep in kabelteevee en de tweede lettergreep in teeveekabel uitsluitend sterke takken boven zich, en zijn dat dus de lettergrepen met het hoofdaccent. In deze structuren blijft echter ook het woordaccent van het tweede deel van de samenstellingen een rol spelen: die lettergrepen krijgen het secundaire accent. In traditionele notatie: kábelteeveè en teeveékàbel, met het accent aigu voor de primaire klemtoon, en het accent grave voor de secundaire klemtoon. Het samenstellingsaccent komt tot stand via de volgende regel: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel is kinderlijk eenvoudig; de representatie is, doordat de regel op zijn eigen uitvoer (recursief) toegepast kan worden, soms zeer gecompliceerd: In (8a) heeft de eerste lettergreep het primaire accent, en de voorlaatste lettergreep het secundaire accent (dat is immers het accent dat slechts zwak is ten opzichte van één andere constituent, kabelteevee). Het accent op teevee zou je het tertiaire accent kunnen noemen. In (8b) heeft ook de eerste lettergreep het primaire accent (die lettergreep heeft als enige slechts s-takken boven zich). Nu heeft echter de derde lettergreep het secundaire accent en de laatste lettergreep het tertiaire. Klemtoonstructuren worden ook wel metrische structuren genoemd, omdat noties uit de metriek er een rol in spelen. Jambes zijn w-s-structuren op lettergrepen (vgl. (9a)); trocheeën zijn s-w-structuren (vgl. (9b)). Het woord jambe is een trochee, en het woord trochee is een jambe: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Theoretische mogelijkhedenSamenstellingen bestaan steeds uit twee delen; de s-w-verdeling is dus onproblematisch. Maar hoe zit het in domeinen met meer dan twee delen? Wat kan bijv. de s-w-verdeling zijn van een woord als camera? Of van een zinsdeel dat uit meer dan twee woorden bestaat, zoals twee grote boeken? Er zijn twee mogelijkheden: ofwel het idee laten varen dat klemtoon relatief is, en dus niet langer stellen dat er een oppositie is tussen s en w, zodat bij iedere s-tak precies één w-tak hoort. Ofwel: extra inbeddingen maken, ook waar die niet met een morfologische of syntactische opbouw corresponderen. (10a) illustreert het eerste, (10b) en (10c) het tweede. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een voordeel van (10b) of (10c) is dat die structuren (terecht) ook aangeven waar het secundaire accent van camera zich bevindt: op de laatste lettergreep (in (10b) is die lettergreep slechts zwak ten opzichte van came, in (10c) bevindt de laatste lettergreep zich onder de s-tak die in oppositie staat met de w-tak van de voorlaatste lettergreep). Empirisch zijn (10b) en (10c) dus te verkiezen boven (10a). Theoretisch zijn die structuren ook wel aantrekkelijk, omdat ze uitdrukking geven aan het idee dat dit soort nadruk, de temporele ordening, steeds relatief is. Van elk element in de structuur wordt aangegeven of het sterker (langer) of zwakker (korter) is. Dat doet (10a) niet voor de laatste twee syllaben van camera. Nu moet nog bepaald worden welke van de twee binaire structuren (10b) of (10c) de juiste structuur is voor camera. Bij het verantwoorden van gegevens moeten regels gevonden worden - de vraag is, wat de regels voor klemtoon kunnen zijn. Als je de beide binair vertakkende structuren in (10) met elkaar vergelijkt, blijken twee verschillen. Ten eerste is (10b) het spiegelbeeld van (10c) qua plaats van vertakking. (10b) noemen we linksvertakkend, omdat links de vertakkingen zitten; (10c) is rechtsvertakkend. Ten tweede is soms een s-w-verdeling gekozen (in (10b) en deels in (10c)), soms een w-s-verdeling. De voorschriften voor het construeren van klemtoonstructuren kunnen dus als volgt variëren:
De combinatie van deze twee voorschriften levert vier soorten consequent geconstrueerde structuren op. Voor domeinen die uit vier stukjes bestaan (bijvoorbeeld een woord van vier lettergrepen, of een zinsdeel van vier woorden) de volgende: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze structuren is met 1 en 2 aangegeven waar het primaire en secundaire accent valt. Er is wel beweerd dat deze vier structuren werkelijk in talen voorkomen: (12a) in het Tsjechisch, (12b) in het Passamaquoddy, (12c) in het Fins en (12d) in het Pools. Door anderen wordt dat echter betwijfeld: in goed onderzochte talen blijkt er vaak een correlatie tussen de s-w-verdeling en de vertakking, zodanig dat s-takken steeds boven een vertakkende knoop zitten. Die talen worden kwantiteitsgevoelig genoemd: de s-w-verdeling is afhankelijk van de zwaarte van de twee takken. De niet-kwantiteitsgevoelige structuren (12b) en (12c) zijn gemarkeerd, en vaker komen de kwantiteitsgevoelige structuren (13) daarvoor in de plaats:
(13) Kwantiteitsgevoelige s-w-verdeling Wanneer dus de morfologische of syntactische geleding geen rol speelt bij de plaats van het hoofdaccent, moet uit deze verzameling van boomstructuren een keuze gedaan worden. De keuze kan natuurlijk per taal verschillen, en binnen een taal kan de keuze per domein verschillen. Zo kan het Nederlands voor de plaats van het hoofdaccent binnen zinsdelen een andere s-w-verdeling of een andere richting van de vertakking kiezen dan binnen woorden of binnen zinnen. De plaats van accenten binnen woorden is nogal gecompliceerd. Daarom bekijken we eerst de plaats van de accenten binnen zinsdelen en zinnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zinnen en zinsdelenEr zijn talloze overtuigende voorbeelden van de noodzaak een fonologische structuur te gebruiken die anders is dan de syntactische of semantische. Bekijk eens (14):
De fonologische geleding is hierin aangegeven met streepjes. De plaats van die streepjes komt niet overeen met de grens van syntactische constituenten: in het Engels hoort de bijzin that killed...rotten bij a cat, de bijzin that ate cheese...rotten hoort bij rat, enz. In het Nederlands hoort van de letters...schrift syntactisch bij hoogte, op de kaft...schrift bij letters, en van dit schrift bij kaft:
De fonologische indeling is anders, maar wel heel regelmatig: steeds eindigt een fonologische constituent na een nomen. Er is geen sprake van inbedding - na een korte rust gaat de uitspraak al kabbelend verder met het volgende stukje. Verder blijkt dat het laatste woord van zo'n fonologische constituent de meeste nadruk heeft, wat overeenkomt met een structuur zoals in (13d). De fonologische geleding lijkt dus als in (16) (waarbij ϕ het fonologische zinsdeel aangeeft):
(16) Fonologische structuren: (In deze structuren is het lidwoord a samengenomen met het nomen; lidwoorden lijken zich fonologisch als een onderdeeltje van het volgende woord te gedragen. In het Nederlandse voorbeeld hadden de lidwoorden de ook samengenomen kunnen worden met de daaropvolgende woorden.) Uit deze structuren is af te lezen dat het laatste woord van elke ϕ het meest | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benadrukt is. Bij zinsdelen van verschillende soorten treedt dat als regelmaat op:
Steeds ligt de meeste nadruk op het laatste woord, en het secundaire accent op het eerste. Daarmee is de keuze van de structuur duidelijk: dat moet (13d) zijn. De regel voor de fonologische opbouw van zinsdelen kan als volgt omschreven worden:
Iets gecompliceerder is de vraag, welke woorden nu samen een fonologisch zinsdeel vormen. Wanneer we stellen dat fonologische zinsdelen altijd eindigen op een nomen en bij het einde van een zin, dan levert dat in een groot aantal van de gevallen een bevredigende structuur op. Aan het begin van ingebedde zinnen lijkt ook verplicht een nieuwe grens tussen fonologische zinsdelen te vallen.
Deze regels moeten nog wat verfijnd worden voor het geval een fonologisch zinsdeel maar uit één element bestaat - dan blijkt namelijk dat dat ene element samen kan gaan met het voorafgaande of volgende. Bijvoorbeeld: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WoordaccentVoor het Nederlands is niet direct uit de beschikbare taalfeiten af te leiden of de hoofdklemtoon het begin of het einde van een woord markeert. Een verzameling van bisyllabische woorden laat het volgende zien: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkelijk is dat in vergelijkbare, of fonologisch zelfs geheel gelijke woorden zowel hoofdklemtoon op de laatste als op de eerste syllabe mogelijk is. In woorden met drie syllaben is de situatie niet veel overzichtelijker:
Op basis van deze opsommingen zou geconcludeerd kunnen worden dat de plaats van het hoofdaccent in woorden niet in regels te vatten is. Op zich zou dat geen onhoudbare conclusie zijn, want de woordenschat is eindig, en iedere taalgebruiker kan dus afzonderlijke woorden inclusief hun klemtoonpatroon geleerd hebben. Er zijn echter verschillende redenen om aan te nemen dat er wel regels in het spel zijn. De eerste is, dat Nederlanders ook nooit eerder gehoorde woorden van een klemtoonpatroon kunnen voorzien. De plaats van de klemtoon is daarbij grotendeels voorspelbaar. Leg maar eens aan een groep Nederlanders de woorden kaleempa, kalakeem, kama, kampa en kanpal voor: vrijwel iedereen zal het hoofdaccent op eem leggen bij de eerste twee woorden, en op de eerste lettergreep bij de overige. Een tweede reden om toch regels te veronderstellen is, dat bepaalde klemtoonpatronen uitgesloten dienen te worden. Zo valt het hoofdaccent in ongelede woorden altijd op een van de laatste drie lettergrepen, nooit verder naar voren. (Merk op dat deze mededeling moeilijk te verifiëren is, omdat ongelede woorden van meer dan drie lettergrepen uiterst zeldzaam zijn!) Bovendien blijkt dat de vorm van de laatste of de voorlaatste lettergreep van invloed is op de klemtoon. Bevat de laatste lettergreep een diftong of een lange vokaal gevolgd door een consonant, dan ligt het hoofdaccent vrijwel altijd op die laatste lettergreep:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we zulke lettergrepen ‘zwaar’ noemen, en ze onderscheiden van ‘lichte’ lettergrepen: die bestaan uit een korte vokaal plus consonant, of een lange vokaal zonder daarop volgende consonant. Het merendeel van de woorden eindigend op een lichte lettergreep, heeft hoofdaccent op de lettergreep daarvoor:
Ook hoofdaccent op de voorvoorlaatste syllabe komt wel voor, en het lijkt zelfs een regelmatig patroon te zijn wanneer de voorlaatste syllabe een i bevat, vergelijk:
Op al deze regelmatigheden zijn wel uitzonderingen, maar die vormen toch de minderheid, en ondergraven ook niet de stelling dat het woordaccent op een van de laatste drie lettergrepen moet vallen. De klemtoonpatronen in het Nederlands zijn niet zonder meer met één van de structuren in (12) of (13) te beschrijven. Daarvoor is de variatie te groot. Ook in andere talen treedt een dergelijk gevarieerd aantal patronen op. Daarom is voorgesteld, de klemtoonstructuren binnen woorden op te bouwen in twee lagen: eerst worden lettergrepen gegroepeerd tot voeten (ook een benaming die ontleend is aan de metriek), en daarna worden de voeten gegroepeerd tot woorden. Met die voeten kan tevens beregeld worden dat het hoofdaccent meestal op zware lettergrepen ligt. Dat gebeurt als volgt (Σ is het teken voor ‘voet’):
Wanneer de voeten vervolgens in een rechtsvertakkende w-s-structuur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden gegroepeerd (een structuur zoals in (12d) of (13d)), dan komt het uiteindelijke hoofdaccent op een van de laatste drie lettergrepen. Enkele voorbeelden ter illustratie: Een bijkomend voordeel is, dat met zulke voeten wordt verantwoord dat het Nederlands een trocheïsche afwisseling van lettergrepen heeft. In een woord zoals artisticiteit krijgen de oneven lettergrepen wat meer accent dan de even lettergrepen: àrtistìcitéit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingKlemtoon kan worden beschreven in een metrische structuur, met de syllaben als kleinste bouwstenen. De metrische structuur is binair, en elk paar takken is sterk-zwak (s-w) of zwak-sterk (w-s) gelabeld. De s-knoop heeft meer nadruk dan de w-knoop. Bij samenstellingen en zinsdelen (ϕ) gelden zeer eenvoudige regels (zie (7), (18) en (19). Bij woorden (M) zijn de regels complexer. Er blijkt een tussenniveau van voeten (Σ) te moeten worden aangenomen. Een voet bevat één tot drie syllaben. Voeten worden in rechtsvertakkende w-s-structuren gegroepeerd tot woorden. De plaats van het hoofdaccent in Nederlandse woorden kan daarmee uitsluitend op de laatste, voorlaatste, of voorvoorlaatste syllabe terechtkomen. De prosodie van een taal als het Nederlands heeft verschillende kanten. De melodische kant (die met lage en hoge tonen) zorgt onder meer voor de plaats van het contrastaccent, maar maakt daarbij gebruik van de ankerplaatsen die in metrische structuren aanwezig zijn. De ankerplaatsen zijn de syllaben met hoofdklemtoon. Binnen het contrastieve deel van de zin is er één ankerplaats: de syllabe die uitsluitend door s-knopen wordt gedomineerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opdrachten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografische aantekeningenDat klemtoon een hiërarchische representatie moet krijgen, wordt in Martin (1972) betoogd. Liberman en Prince (1977) introduceerden de metrische structuren in de generatieve fonologie, Selkirk (1980) gebruikte die structuren ook voor zinsdelen, en Nespor en Vogel (1986) werkten de theorie uit voor een groot aantal verschillende talen. De hier gepresenteerde voorschriften voor het bepalen van het hoofdaccent in woorden zijn licht gewijzigd overgenomen uit Neijt en Zonneveld (1981). De toekenning van voeten is volgens recentere studies (met name Kager (1989)) complexer dan hier geschetst. Zie Trommelen en Zonneveld (1989) voor een gedetailleerde maar zeer leesbare studie van de Nederlandse klemtoon. Uit dit boek is ook het citaat van Koot & Bie overgenomen. Zie Visch (1989) voor ritmische verschuiving in verschillende contexten. De voorgestelde verdeling van taken over de melodische en de metrische representatie wordt nader gemotiveerd in Neijt (1990), die zich weer op studies van met name Van Heuven (1987) en Slootweg (1987 en 1988) baseert. Het stukje Nederlands van opdracht 4 is overgenomen uit Bloomfield (1945, 497). Annemarie Slootweg wil ik bedanken voor de informatie die ze bij figuur 1 heeft geleverd. |
|