| |
Publieke Gebouwen.
Onder deze verdient in de eerste plaats de Groote of Martini-kerk genoemd te worden, welk gebouw indedaad voor een meesterstuk van bouwkunst door deskundigen gehouden wordt. Zij draagt haren naam naar Sint Martinus, Bisschop van Tours, aan wien zij was toegewijd. Deszelfs lengte is 66 ellen, 7 palmen, 7 duimen en 3 strepen, de breedte 27 ell., 3 palm. en 1 strrep, en de hoogte tot aan de naald 29 ell., 8 palm., 1 duim en 1 streep. Van den tijd of eerste grondvesting is niets met zekerheid optegeven. Ook de Heer Napjus is in het onderzoek daarnaar niet geslaagd, maar heeft zich moeten vergenoegen met hetgeen de geschiedschrijver O. Scharlensis, pag. 370 desaangaande berigt, namelijk, dat de bouw van het koor, (waarschijnlijk het Oosterkoor,) in 1498 ondernomen is, en door de menigvuldige onlusten, tijdens het begin van het Saksisch bestuur gestaakt, doch daarna, te weten in 1503, geheel volbouwd en voltooid is geworden.
Voor het jaar 1681 was deze kerk 4 ellen, 3 palmen, 9 duimen en 3 strepen hooger en 5 ell., 2 duim. en 1 streep langer dan tegenwoordig, en nog vroeger stond aan het westeinde derzelve een' dikken toren, die boven het gebouw uitstak; terwijl op dezelfde plaats, alwaar nu de Coupel-toren staat, eene hooge spitze naald of toren stond, die nog ver boven den genoemden zwaren toren zijne spits verhief. Wat later werd deze spits en het bovenste gedeelte van den zwaren toren afgebroken, en deze ontsiering hersteld, door de bouwing van drie lage torentjes, spitsen of geveltjes, zoo als uit sommige oude schilderstukken nog te zien is.
In het jaar 1681 deze geveltjes bouwvallig geworden zijnde, werd besloten dezelve te repareren, doch bij na- | |
| |
der onderzoek bleek het, dat de muurplaat, waarop het dak ruste, evenzeer herstel noodig had, waarom men na den raad van kundige bouwmeesters te hebben ingewonnen, het besluit nam, om deze torens geheel aftebreken, en in deszelfs plaats, weder een nieuwe steenen muur met zijne klippen en bogten optetrekken, gelijk ook de muur en muurplaten rondom de kerk ter laagte, zoo als men dezelve nu ziet, aftenemen, en het dak daarop te laten zakken, bij welke gelegenheid het gebouw aan de westzijde is ingekort. Boven den ingang van dit westerkoor aan de buitenzijde leest men het volgende:
‘Hersteld den 14 Augustus 1682.’
‘Ten derde male, zeeg St. Martens Tempel neder;
En zag haar toorne kroon vertreden met de voet,
De Burgery van SNEEK, ontstoken door den gloed;
Van Godes-dienst hersteld, 't bouvallig Gods-huis weder:
Vrou Heemstra legt, hier eerst den Grond-steen in 'tVerband,
En op haar zegen houd, de Kerk nu eeuwig stand.’
Deze arbeid vereischte groote uitgaven, en de toenmalige toestand der kerkelijke kas kon ter goedmaking daarvan weinig of niets toebrengen, daarom liet de Magistraat aleer hetzelve ondernomen werd, eene vrijwillige gift tot bevordering van deze onderneming, van de ingezetenen verzoeken, hetgeen bij wijze van inteekening geschiedde, om de ingeschrevene som in drieën te voldoen, als, 2 Februarij, 12 Mei en 25 Julij, telkens een derde. Deze inschrijving was echter in lang na niet genoegzaam, om de kosten te kunnen goedmaken, waarom de regering besloot zich te wenden tot 's lands Staten, met verzoek, om eenige toelage, opdat alzoo dit onvermijdelijk werk volvoerd werd. Ten gevolge hiervan werd aan hun een octrooi verleend, om eene belasting, op het gemaal, (bepaaldelijk alleen voor deze stad en geschikt tot dat einde,) te mogen heffen, waardoor, nadat de benoodigde penningen door particulieren voorgeschoten waren, deze verbetering tot stand is gekomen; hoewel niet zonder tegenspoed, want een der muren tot bijna op de hoogte opgetrokken zijnde, viel om, waarbij een bakkersknecht het leven verloor, doch niemand anders eenig letsel bekwam.
Deze kerk heeft twee uitbouwingen een ten Noorden | |
| |
en een ten Zuiden, zoodat de middenmuren, die op zes hooge en schoone kolommen of pijlaren rusten, het midden- of hooge dak draagt. Zij heeft vier ingangen als: een ten Oosten, alwaar men tot binnen in het portaal gekomen bij vier breede trappen opgaat tot in het koor. Boven den ingang aan de buitenzijde, binnen gezegd portaal ziet men in hartsteen uitgehouwen, doodshoofden en beenderen, kruisgewijze over elkander, en een versje in het Latijn, daaronder, te kennen gevende: de broosheid van het menschelijk leven. Deze ingang werd gemaakt in 1652. In later tijd werd het voorportaal bij dezelve aangebouwd, en aan de binnenzijde van deze ingang een houten lijstboog gemaakt, waarin de wapens der toenmalige kerkbestuurders uitgehouwen waren. Aan de westkant, in het vorengemelde nieuwe werk is mede een boogsgewijze ingang en buiten-portaal; ook is aan de zuidzijde, achter den predikstoel, een buiten- en binnen-portaal. Boven het laatsgenoemde staan in een driehoekig vak, eenige Hebreeuwsche karakters, met stralen of wolken omgeven, geschilderd, beteekenende Hehova of Heer, en een weinig lager staan de volgende dichtregelen:
‘Die door dees Poort, Quam om myn Woort; Hier aan te horen,
Zy dit gezeid, Eer hy weer scheid. Ik heb Verkoren:
Dat in myn Tent, Zy zonder ent; Op myn Zoons bede,
Die mynen Raat, En wel verstaat: En vlytig dede.’
De ingang ten noorden of het Noorderkoor, dat in het jaar 1793, naar het plan en de teekening van de stads Architect A. Bruinsma, in plaats van het oude koor of portaal is gebouwd, is een meesterstuk van bouwkunst, en geeft aan het kerkgebouw aan deze zijde, een uitmuntend schoon aanzien.
Het oude portaal, dat door deze fraaije aanbouwing vervangen is, was bevorens de plaats, op welks zoldering het oude orgel was, dat van voren, boven den ingang in de kerk uitkwam. Dit orgel is naderhand in de kerk van Wieuwerd geplaatst.
Het tegenwoordige orgel, hetwelk deze kerk versiert, is in de jaren 1710 en 1711, door den beroemden Orgelmaker Arp Schnitger, van Hamburg, gemaakt. Hezelve is geplaatst voor het groote of Oosterkoor, en rust benevens de zolder op vier zware houten kolommen, die op goede steenen fondamenten staan.
| |
| |
De dispositie van het orgel is als volgt:
Hetzelve heeft drie handklavieren, een vrij Pedaal en 36 stemmen.
| |
Manuaal.
Prestant | 8 voet. |
Holpijp | 8 ---- |
Octaaf | 4 ---- |
Spitsfluit | 4 ---- |
Octaaf | 2 ---- |
Gemshoorn | 2 ---- |
Mixtuur | 4, 5 en 6 sterk. |
Nasart quint | 3 voet. |
Sexquialter | 2 ---- |
Tertiaan | 2 sterk |
Trompet | 8 voet. |
Vox humana | 8 ---- |
| |
Bortwerk.
Fluit douce | 8 voet. |
Fluit | 4 ---- |
Prestant | 2 ---- |
Waldfluit | 2 ---- |
Mixtuur | 3 en 4 sterk. |
Gedekt Quint | 3 voet. |
Sifflet | 1 ---- |
Kromhoorn | 8 ---- |
| |
Rug Positief.
Gedakt | 8 voet |
Prestant | 4 ---- |
Quintadien | 8 ---- |
Octaaf | 2 ---- |
Sexquialter | 2 sterk. |
Koppeloctaaf. | |
Quint | 1½ voet. |
Dulciaan | 8 ---- |
| |
Pedaal.
Prestant | 16 voet. |
Octaaf | 8 ---- |
Octaaf | 4 ---- |
Nachthoorn | 2 ---- |
Quint | 3 ---- |
Bazuin | 16 ---- |
Trompet | 8 ---- |
Claron | 4 ---- |
| |
Stomme Registers.
4 Afsluitingen, 2 trekkoppelingen waarmede de klavieren 2 aan 2, en ook alle 3 te zamen kunnen gekoppeld worden, 2 tremulanten, 1 calcanten klok en 1 ventiel.
Bij dit werk zijn zes blaasbalgen. De klavieren (waarvan de beneden toetsen met wit been belegd, en de verhevene zwart zijn,) gaan van groot c tot drie gestreept c, en het Pedaal van groot c tot een gestreept d; voorts is dit orgel met pronkpijpen, snijwerk en verdere ornamenten versierd.
Toen hetzelve voltooid was, is het door Petrus Havinga en Johan Etzen, beide destijds beroemde Organisten, te Groningen, geëxamineerd en met lof geapprobeerd. Op de achter borstwering van het orgel, in het Oosterkoor te zien, staan drie kunstig geschilderde taferee- | |
| |
len, welker grootste en middelste eene belegering verbeeld, hetgeen een treffend gezigt, bij het ingaan der kerk oplevert.
Aan de andere zijde, boven den doorgang van het koor in de kerk, hangt nog een schilderstuk, verbeeldende de koninglijke Profeet David, spelende op de harp.
De predikstoel, die aan de middelste pijlaar aan de zuidkant gehecht is, en benevens het doophek en de zitplaatsen voor den kerkenraad in den jare 1626 is vervaardigd, is nog zeer hecht en sterk, en de uiterlijke gedaante van beiden bewijst, dat er geene moeite is gespaard, om hetzelve naar den smaak dier tijd, regt fraai te vervaardigen.
Onder de zitplaatsen in deze kerk munt uit die van de Regering dezer stad, vervaardigd in het jaar 1698. Dit verheven gestoelte staat in een eenigzins zijdelingsche rigting tegen over den predikstoel aan den noordkant, en wordt ondersteund door drie pijlaren, terwijl aan beide einden een opgang is van tien trappen. Boven dezelve is een luifel met glasraamten, om het licht door te laten, die insgelijks ondersteund wordt door pijlaren. Dit alles is met kunstig beitelwerk versierd en eene oplettende bezigtiging overwaardig.
Vervolgens ontmoet men het gestoelte aan het westeinde, in het jaar 1690 vervaardigd, bekend onder den naam van de Vroedschapsbanken. In dezelve zijn vier beslotene banken, en in derzelver midden is een doorgang naar het Westerkoor. Van boven zijn deze banken gedekt door een luifel, die ondersteund wordt door acht kunstig gedraaide pijlaren. Boven dezelve ziet men drie groote wapenborden, op welks middelste de Geregtigheid afgebeeld wordt, terwijl de anderen ieder met een Adelaar met uitgespreide vleugelen versierd zijn. Het geheel levert een bewijs op, dat aan derzelver schoonheid en sterkte gene moeite is ontzien. Aan de Oostkant onder het Orgel zijn de oude Bevelhebbers banken, mede met een doorgang in derzelver midden. Deze zitplaatsen zijn insgelijks gedekt door een kap, welke door versierde pijlaren ondersteund wordt.
Voor sommige publieke authoriteiten zijn eenige zitplaatsen afgezonderd, zoo als voor de leden van de Regtbank en Kerkmeesters. Alle deze banken zijn voorzien van kwarto | |
| |
Bijbels, welke in de jaren 1743 en 1760 zijn aangeschaft. In sommigen zijn thans ook de tegenwoordige in gebruik zijnde Evangelische Gezangen in dat zelfde formaat voorhanden. Deze zitplaatsen worden jaarlijks publiek verhuurd. Anderen behooren in eigendom aan bijzondere personen.
Ook de Weeskinderen hebben hunne afzonderlijke zitplaatsen; terwijl de ongesloten banken voor een ieder vrij zijn. De vrouwen stoelen zijn in het ruim der kerk geplaatst en allen van gelijk maaksel en grootte. Te voren was de eene stoel aan den anderen daar nevensstaanden niet zelden ongelijk, maar in het jaar 1756 is deze verbetering bewerkstelligd.
Dit gebouw is daarenboven nog versierd door zeven koperen kaarskronen, die op geregelde afstanden van elkander hangen, en 's winters bij den avondgodsdienst hetzelve verlichten. Deze zijn door verschillende voorheen bestaande gilden aan de kerk geschonken, zoo als in 1621 vijf van dezelve door het smids- koperslagers- en tinnegieters gild. De grootste derzelven is in 1638 door het weversgild gegeven.
Van boven onder het middendak is alles met een boogsgewijze van eeken hout gemaakt verwulfd beschoten, hetwelk zich ook uitstrekt tot in het Oosterkoor, zijnde dit laatste gedeelte in 1709 mede tot stand gebragt.
Ver de meeste glasramen zijn naar den nieuwen bouwtrant van tijd tot tijd veranderd, waardoor eene aanmerkelijke verbetering is te weeg gebragt, en in 1826 is in de Noorder uitlegging aan de oostkant, een geheel nieuw glasraam gemaakt, hetgeen vooral in dien hoek van het gebouw veel licht heeft aangebragt. Eertijds waren deze glazen, zoo als er eene enkele nog onveranderd is, allen in lood gevat, en versierd met een aantal geschilderde wapens en afbeeldingen, welke meestal geschenken waren, of van sommige gilden, of van voorname, zelfs vorstelijke personen. Onder dezelve muntte uit de afbeelding van de vlucht van Josef en Maria met het kind Jezus naar Egypte, benevens de voorstelling van een' zeeslag. Onder het eerste stonden de volgende regels:
‘Het Timmerliedens Gild; Schuitmakers meed' deelagtig,
Metselaars, Steenhouwers mild: Geeft hier dit Glas eendragtig.’
1631.
| |
| |
Onder het andere, verbeeldende de slag op zee:
‘Den grysen Schelp-vorst schiet, zyn drietand op in Leven,
Gestaag in ons beroep, wie heeft dan ook geen Stof:
En wie kan minder dan, Gods huis te cieren geven,
Als wy alhier dit Glas? Tot Dankbaarheid en Lof. 1664.’
Deze glasramen door den tijd gebroken en defekt geworden zijnde, was het niet mogelijk, nadien de kunst van glasschilderen geheel niet meer beoefend werd, deze gebreken te herstellen. Bij deze verandering heeft het gebouw in lichtheid en aanzien echter veel gewonnen, want hoe schoon ook deze kunst geweest zij, bragt zij nogtans veel toe tot verdonkering der vertrekken.
In vroegeren tijd waren de wanden dezer kerk hier en daar met geschilderde wapenborden behangen, en een kunstig gemaakt schip, benevens een vreemde visch, hingen in het Westerkoor.
In het Westerkoor zijn twee grafsteenen, onder welke een grafkelder is, toebehoorende aan de familie van de Heeren Frieswijk. Voor het overige zijn in deze kerk vele familiegraven, welke meestal met groote zerksteenen gevloerd zijn. Aan sommige derzelve is het zigtbaar, dat de daaronder zijnde graven het eigendom van voorname personen geweest is.
Aan de zuidzijde van deze kerk is de Kerkenkamer of Kosterij aangebouwd, welk gebouw in 1759 van binnen betimmerd en versierd is, zoo als men het nu nog zien kan. Boven den ingang van dit vertrek in de kerk, leest men:
‘Nu leest en vreest, Blijd in den geest, Nu vlijtig waakt,
Nu sugt en steent, Nu treurt en weent, het Qwaad uitbraakt:
U hart maniert, U lamp verciert. De bruidegom naakt,
Dat gij ook vrij, Als Wijse blij, Regt binnen raakt.’
In dit vertrek is de vergaderplaats van den Kerkenraad en van het Klassikaal Kerkbestuur. Ook dient dit locaal tot eene plaats, alwaar de Predikanten hunne leerlingen in de waarheden van den godsdienst op gezette tijden het noodige onderrigt geven.
Aan de Zuidoost-zijde van deze kerk is het zoogenoemde Beender- of Knekelhuis. In het jaar 1671 werd hetzelve aan de Noordzijde gemetseld, doch is daarna verplaatst. Voor hetzelve leest men in een steen gebeiteld, dit versje:
| |
| |
‘Zie Leser, hier is 't begin, van Gods Regtveerdig Regt,
Die onder een vermengt, 't gebeent van Heer en Knegt:
Maar wagt uw dan; Als God zyn Regt geheel zal Sluiten:
Hy dan tot uw niet zegt, gy dwase Maagt sta buiten.’
Bij dit gebouw aan de West- Zuid- en Noordkant van hetzelve is het Kerkhof, of de algemeene begraafplaats, welke eertijds door het bijgeloof der oudheid met steenen muren, poorten en kruissen afgesloten was. In later tijd waren deze muren en poorten reeds niet meer aanwezig, en nog later werd er een voetpad van deze ruimte afgezonderd en met geboomte en een haag bepland. Aan de Noordzijde zijn nog twee muren of vierkante pijlaren, bij wijze van ingang tot op het kerkhof, en op ieder derzelve is een lantaarn geplaatst, terwijl aan beide zijden dezer pijlaren of standaards, ijzeren hekken, tot aan de daaraan ter wederzijden belendende huizen, de opening aan de zijden afsluit. Men noemt deze ingang, de Rooster. Zie over deze benaming P.C. Scheltema, Verzameling van spreekwoorden, gezegden en anecdoten, enz. 1e st., bl. 11.
Aan de Noordzijde van deze kerk in een besloten muur of torentje is een wenteltrap, waarlangs men naar boven gaat tot bij het uurwerk en den toren, die boven op de kerk geplaatst is. Voorheen was aldaar maar een klein torentje, in welke de tegenwoordige groote slagklok en nog eenige kleine klokjes hingen, maar in het jaar 1710 werden deze klokjes vergoten en tot een getal van veertien vermeerderd. In het uurwerk was een houten tom met ijzer beslagen, waaruit het toenmalig klokkenspel bestond. In 1770 besloot het Bestuur der stad dit werk grooter en vollediger te maken, en in 1771 is deze arbeid ondernomen en tot stand gebragt. Het oude werk werd afgebroken in deszelfs plaats de tegenwoordige koupeltoren gebouwd. Dezelve is wijd 4 ell. 7 palm. en 7 streep., en heeft een trans of borstwering tusschen de stijlen door. Daarboven staat een doorluchtige lantaarn, uit welke de makelaar, waar de spil met de windwijzer, dat het wapen van de stad Sneek verbeeld, uitsteekt; zijnde deze coupel gelijk ook het rond boven het zoogenoemde lantaarntje, beide met rood koper gedekt, en te zamen 12 ell. 5 palm. 5 duim. en 2 streep. hoog, de spil niet mede gerekend. Hierin nu is geplaatst een welklinkend klokkenspel, bestaande uit de volgende klokken, als:
| |
| |
| |
Eerste Octaaf.
C | 497 pond. |
D | 411 ---- |
E | 334 ---- |
F | 265 ---- |
G | 104 ---- |
A | 109 ---- |
Bs | 143 ---- |
H | 90 ---- |
___________________ |
zamen | 1953 pond. |
| |
Tweede Octaaf.
C | 74 pond. |
Cs | 67 ---- |
D | 56 ---- |
Ds | 53 ---- |
E | 43 ---- |
F | 53 ---- |
Fs | 40 ---- |
G | 34 ---- |
Gs | 34 ---- |
A | 26 ---- |
Bs | 17 ---- |
H | 12 ½ |
____________________ |
zamen | 509 ½ pond. |
| |
Derde Octaaf.
C | 14 ½ pond. |
Cs | 14 ---- |
D | 15 ½ ---- |
Ds | 10 ---- |
E | 12 ½ ---- |
F | 11 ---- |
___________________ |
zamen | 77 ½ pond. |
3 Oct. | 77 ½ ---- |
2 Oct. | 509 ½ ---- |
1 Oct. | 1953 ---- |
Wegende gezamentlijk 2540 , of ruim 1254 , N. Gewigt. | |
Hetzelve is gegoten door den Klokkegieter J. Burghart, te Enkhuizen, onder opzigt van J. Bruinier, beroemd Organist en Klokkenist aldaar, welke door het Bestuur benoemd was, om deze klokken te intoneren. Bij het onderzoek, hetwelk door de Heeren S. de Vries, Organist en Klokkenist te Leeuwarden en Mr.... Poppenhuizen, Musicus, mede aldaar gedaan werd, gaven beiden van hetzelve een loffelijk getuigenis. Dit werk speelt door middel van een gegoten koperen trom, die 340 pd. 9 onc. en 9 lood. weegt, en waarin 4680 gaten zijn. De daar voorleggende kunstig gemaakte clavierboom is door Harmanus Eekhof, te Enkhuizen vervaardigd, die ook dit werk, ten opzigt van de menigvuldige draden bestuurd heeft.
Dit klokkenspel speelt nagenoeg 3 minuten aleer het ook alhier geplaatste uurwerk en de slagklok het verloopen heel uur aankondigd, ruim een minuut voor het halfuur slag, als ook alle vierendeels uren. Nagenoeg in het midden van voorschreven coupeltoren, is een vertrekje, waarin een handklavier met een pedaal of voetwerk is, door middel van hetwelk dit werk op zekere tijden als des Dingsdags en Vrijdags, 's voordemiddags van 11 tot half 12 uren, als ook bij bijzondere gelegenheden, door den klokkenist bespeeld wordt.
Deze voorschreven nieuwe toren en klokkenspel is gemaakt onder het opzigt van den Heer Burgemeester D. Coops en den Schepen G. Gorp.
Aan de vier zijden van deze coupel zijn 4 vergulden wijzerplaten, waarop men het uur van den tijd duidelijk zien | |
| |
kan. In de nabijheid van het uurwerk is een soort van vuurhokje van steen gemetzeld, om wanneer het noodig is, dat aan de loden goten iets gesoldeerd wordt, de vuurpotten of kolen aldaar te bergen, eene maatregel die sedert het afbranden der Luthersche kerk te Amsterdam, welk ongeluk ontstaan is, door het onvoorzigtig omgaan met vuur, wijsselijk beraamd is. Nagenoeg op dezelfde plaats is een zeer groot koperen vat, welke eene vrij groote hoeveelheid waters bevat, hetwelk door de goten van het dak derwaarts geleid wordt, en zoo is ingerigt, dat wanneer het tot boven toe vol is, het zich van zelven door een afleggende goot ontlast. In de nabijheid dezer kom hangen een aantal lederen emmers, om alzoo bij onverhoopt ontstaan van brand in den toren, dadelijk eenige redmiddelen bij de hand te hebben. Deze inrigtingen zijn in de laatste jaren, gedeeltelijk tot stand gebragt, gedeeltelijk ook verbeterd; en dragen het merk van wijze voorzigtigheid. Zij verdienen alzoo eene loffelijke vermelding en navolging.
Aan de zuidkant der kerk bij de Kosterij, staat het stads Klokhuis, waarin twee luidklokken hangen. In het jaar 1767 is de grootste derzelver gescheurd, deze woog ruim 2788 Ned. ponden, en is met bijvoeging van meerdere specie vergoten, tot de tegenwoordige groote klok, welke ruim 3273 Ned. ponden weegt. Deze houten toorn, die op steenen muurwerk rust, is in dat jaar ook veel verbeterd. Waarschijnelijk hebben deze klokken te voren in den genoemden dikken toren, die aan de westkant der kerk gestaan heeft, gehangen.
Nog heeft men op dit kerkhof aan de zuidzijde, naast aan de kosterij, eene ruime Regenwatersbak, welke eene groote massa water bevatten kan, dat zeer helder en uitmuntend drinkbaar is. Dit water wordt door middel van goten van de kerk afgeleid, en door een pomp die met een hek is afgesloten, opgetrokken. Bij schaarsheid van water, wordt uit dezelve, bij de emmervol voor een geringe prijs, aan een ieder afgegeven; en 's winters gebruikt men van deze voorraad tot de Soepkokerij.
|
|