Geschiedkundige kronijk en beschrijving van de stad Sneek
(1826)–Eelco Napjus– AuteursrechtvrijKorte berigten van beroemde en geleerde mannen, welke te Sneek geboren en opgevoed zijn.In het jaar 1400 leefde Alvinus Frisius, eerst Schoolvoogd of Rector te Sneek, en naderhand 's lands Secretaris. Hij heeft in de Vriesche taal een werk geschreven, getiteld: Kort begrip der Vriesche Geschiedenis van de allereerste tijden tot op Karel de groote.
Volkerus Sijmonis, eerst Rector te Sneek, doch naderhand Burgemeester aldaar. Van zijne schriften is nog overig, een Kronijk van Vriesland, in de latijnsche taal uitgegeven, welk werk nog hier en daar gevonden wordt. Hij leefde in 1496.
Cornelis de Sneekis, een Dominikaner Monnik, leeraar in de godgeleerdheid, te Rostok, provinciaal gevolmagtigde van zijne Orde in Saksen, Frankrijk en Polen, en algemeen Vikaris der Nederlandsche Kerkvergaderingen. Hij is den 14 September des jaars 1531 te Leeuwarden overleden. Deze man was echter niet te Sneek maar te Indijk, gelegen in de Grietenij Wijmbritseradeel, geboren. | |
[pagina 82]
| |
Joachemus Hopperus, geboren te Sneek, den 11 Nov. 1522, en uit een oud adelijk geslacht afkomstig. De naam van zijnen vader was Sjoerd, en die van zijne moeder Rixtie Piersma, dochter van Frike Piersma, Burgemeester te Sneek. De woonplaats zijner ouderen was Hemelum, dan zijne moeder aan het huis van haren vader te Sneek zich bevindende, beviel aldaar van dezen zoon; doch overleed weinig tijds daarna. Hij werd door zijnen Grootvader tot de studiën opgeleid, die hem tot dat einde in de talen liet onderwijzen, waarom hij tot zijn dertiende jaar te Sneek bleef. Toen vertrok hij naar Haarlem, om zijn' begonnen letteroefeningen te vervolgen. Van daar naar Leuven, in welke plaats hij de waardigheid van Licentiaat in de beide Regten bekwam. Daarna klom hij op tot Doctor en Professor in deze zelfde wetenschappen; bij welke genoodigd waren, de president Viglius, Gale Hoppers, Burgemeester te Stavoren en meer andere van zijne Vriesche bekenden welke ook derwaarts gingen, om hunnen vriend met zijne bevordering geluk te wenschen. Hij trad in het huwelijk met Christina, dochter van Gregorius Bertolsius, eerste President van het Provinciale Hof, onder keizer Keizer V.
Nu steeg Hopperus van waardigheid tot waardigheid op, en werd Raadsheer in den Hoogen Raad te Mechelen, en daarna Geheimraad des Konings van Spanje, te Brussel, vervolgens werd hij door dezen vorst aangesteld tot Raad van Staten en Groot Zegelbewaarder, benevens Ridder en Vrijheer van Dalem, met het uitsluitend regt der jagt in de Grietenij Gaasterland, in Vriesland, en de vrijheid, om gulden sporen te mogen dragen. Hij bevorderde de stichting eener hooge school te Dowaij, in Spanje; en overleed na een negenjarig verblijf in Spanje, te Madrid, op den 15 December 1576. Zijne weduwe gaf nu haar verlangen, om met hare kinderen naar Vriesland terug te keeren, den Koning te kennen, en werd door hem beschonken met eene som van 12000 guldens, tot goedmaking der reiskosten, met toezegging van een jaargeld van 1000 guldens, uit erkentenis van des overleden getrouwe diensten an het Rijk. Zie Schotanus, beschrijving van Vriesland, en Winsemius, pag. 600 en 601. | |
[pagina 83]
| |
Albertus Hero, een der kweekelingen van het kollegie van Professor Viglius, te Leuven, was een voornaam Godgeleerde en Wijsgeer van zijnen tijd. Hij werd Licentieaat te Keulen en Lector in de Wijsbegeerte in het Sint Laurens kollegie, aldaar. Naderhand was hij Pastoor te Gerrijtsheim, bij Dusseldorp, en is aldaar overleden in het jaar 1589, het 40e jaar zijns ouderdoms. Zie Oudheden en Gestichten van Vriesland, 2e deel, pag. 55 en 56.
Gellius Snaecanus, een voornaam Godgeleerde.
Pieter Frittama, een vermaard Regtsgeleerde, en Raad Ordinaris in den Hove van Vriesland.
Ringnerus Bruitsma, Geneesheer der Republiek van Mechelen. Een man van een doorkneed verstand en uitmuntend oordeel, waarvan zijne schriften getuigenis dragen. Hij leefde in het jaar 1630.
Petrus Mol, werd geboren den 26 November 1596. Hij was Rector der Latijnsche school in zijne geboortestad Sneek, doch werd naderhand Professor in de Grieksche en Latijnsche talen, aan de hooge school te Franeker, welken post hij den 15 Maart 1647 aanvaardde. Zijn dood viel voor op den 29 October 1669.
David Flud van Giffen, uit een aanzienlijk geslacht afkomstig. Hij werd na de Latijnsche en Hooge scholen bezocht te hebben, onder de Classis van Sneek tot Kandidaat aangenomen. In 1674 werd hij tot Predikant beroepen te Wijckel. Van daar werd hij in 1678 geroepen te Nieuwbrongerga of de Knijpe, alwaar hem vele verdrietelijkheden bejegend zijn. Ga naar voetnoot* In 1681 werd hij beroepen te Sneek, en heeft aldaar het herderswerk bediend tot het jaar 1688, wanneer zijnen dienst te Dordrecht begeerd werd, alwaar hij in het jaar 1701 is overleden. Zijne schriften zijn door den Hoogleeraar Voget bijeen verzameld uitgegeven, die het volgend loffelijk getuigenis van hem geeft. ‘Een man,’ (dus schrijft hij,) ‘door de genade de Geestes Gods in hem, hier reeds op aarde, in zijne mate als Johannes den Dooper, een lichtende en brandende keerze, Joh. V, vs. 35. Lichtende met heldere waarheids stralen; brandende in heiligheid. En zoo terwijl hij door bede anderen diende, hij zelf verterende, een Che- | |
[pagina 84]
| |
rub, niet alleen vol geopende oogen des verstands in de waarheden, maar ook met vleugelen en menschen handen, onder die vleugelen van blakende begeerten, na, en vernuftige waakzaamheden in heiligheid. Een paard der Majesteit, van den Heere der heirscharen bestuurt, om hem voorspoedig onder de menschen omtevoeren, in zijn Heerlijkheid, op zijn Bellen, bij het geluid der waarheid, door zijn leven openbarende de heiligheid des Heeren, op hem geschreven.’ Onder 's mans afbeelding staan de volgende dichtregelen: ‘Wat poogt Gy Schilder hier? van Giffen af te malen.
't Lykt niet? Want in dees Man blixemt Gods Geest zyn stralen:
Prent Taalkund', Godspraak, Deugt en Wysheid op een Ry:
En geeft aan Dordregts Kerk, dit Beeld en Schildery.’
Zie hierover J. Engelsma, Naamlijst van Predikanten van Zevenwouden pag. 173, en het versje onder 's mans beeltenis alhier in het stads Weeshuis te zien.
Johannes à Marck, geboren in het jaar 1656, zoon van Wilhelmus à Marck, welke destijds Rector was van de zeer vermaarde Latijnsche school te Sneek. Toen hij 5 jaren bereikt had, kon hij al redelijk schrijven en lezen. Hij begon toen reeds de Latijnsche taal te leeren, en den ouderdom van 11 jaren bereikt hebbende, sprak hij reeds zijne oratie in het openbaar en zeide de lagere scholen vaarwel. Nu vertrok hij naar de Hooge school in het naburig Franeker, en oefende zich aldaar zoo wel, dat hij, aleer hij den ouderdom van 18 jaren bereikt had, alreeds als Predikant te Midlum beroepen was. Nagenoeg twee jaren daarna, werd hij bevorderd tot Doctor in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte, en hij was nog niet tot den vollen ouderdom van 24 jaren gevorderd, of hij was reeds opgeklommen tot Hoogleeraar in beide genoemde wetenschappen, te Franeker. In de jaren 1680 en 1681 beriepen hem de Staten van Stad en Lande van Groningen, tot algemeen Hoogleeraar in de Theologie, te Groningen, waarvoor hij bij herhaling beleefdelijk bedankte, doch in 1683 werd deze roeping door genoemde Heeren Staten herhaald, en toen besloot hij om dezen post aantenemen. In 1690 werd hij van daar beroepen als Hoogleeraar te | |
[pagina 85]
| |
Leijden, welken post hij aldaar den tijd van 41 jaren met roem heeft vervuld; waarna hij in het jaar 1731 overleed. Zie Professor Vriemoet, in zijn Athenae Frisiae. |
|