Geschiedkundige kronijk en beschrijving van de stad Sneek
(1826)–Eelco Napjus– Auteursrechtvrij
[pagina XVII]
| |
Waarde Heeren en Medeburgers!De gedenkschriften zijn in alle tijden, bij de oude beschaafde volkeren in hooge achting geweest. Het is de Man Gods, Mozes die de grondslag daarvan heeft gelegd, wanneer hij ons in de boeken der Schepping, der Uitgang, Leviticus, der Getallen en Tweede Wet, niet alleen heeft nagelaten de gedachtenis, hoe God de wereld met al wat daar in is, heeft geschapen, en de wonderwerken, die Hij ten opzigte der Kinderen Israëls gedaan heeft; maar ook nog hare Oorlogen, Gewoontens, Geestelijke en Wereldlijke Wetten, Regeringsvorm en Plegtigheden geboekt heeft. En in der daad, indien wij geene gedenkschriften hadden, zoo zouden wij nog in die zelfde onwetenheid zijn daar tegenwoordig de onbeschaafde volkeren, die dit geluk niet hebben gehad, zich in bevinden. Derhalven is het noodig de Historien en Gedenkschriften te lezen, niet alleen voor diegene, die eenig bewind in lands of stads regering hebben en andere ambtenaren, maar ook zelfs voor allerhande soort van lieden. Want zonder de leesgierigheid kan men weinig weten, van hetgene dat in de wereld, (die aan zoo veel verandering onderhevig is,) geschied is, en thans nog geschiedt; zoodat de vermaarde historieschrijver Philips de Comines, in het zesde kapittel het tweede boek zijner gedenkschriften, zegt: ‘Dat men meer zaken in een eenig boek in drie maanden ziet, dan twintig menschen, den een na den ander levende, met het oog zoude kunnen zien en bij ondervinding verstaan.’ In deze stoffe dan, is mijn's bedunkens ook nog eenig nut te vinden, en met een zoet saam' gemengd zijnde, verdient hetzelve bij allen lof, (volgens een oud gezegde van den Romeinsche Lierdichter Horatius,) door het bespiegelen der heldendaden van onze Voorvaders, onvermoeide ijveraars in het afschudden van het ondragelijk en dwingelandsch juk der Saksen, Gelderschen, Bourgondiërs, en vooral dat der trotsche Spanjaarden &c; doch niet te breedvoerig, om deze en andere in dit werk voorkomende zaken te beschouwen, zal een ieder zoo ik, hoope, eenige zoetigheid door de wisselvalligheden derzelve (want verandering van spijs doet menig mensch gretig eten,) | |
[pagina XVIII]
| |
kunnen ontvangen. Dit zijn de voornaamste redenen; die mij als een ingeborene dezer stad aangespoord hebben, om dit werkje zoo als gij hetzelve thans ziet, voor den dag te brengen, hierbij kwam nog het gedurig vragen na eenige oudheden deze stad betreffende, van sommige inwoners aan mij, die veronderstelden, dat ik haar in dezen voldoen kon. Ik hadde zeer gewenscht, dat dit werkje volmaakter het licht zag, en wel voornamelijk omtrent de tijden der stichting der voornaamste gebouwen, hetwelk zekerlijk ontbreekt door het verzuim der aanteekeningen in die tijden. Ik ben verzekerd, dat ik mijn uiterste vlijt, na de gewenschte gelegenheid die ik hadde, (dat ik met dankbaarheid erken,) heb aangewend, om alles des aangaande te ontdekken, doch te vergeefs; ik heb mijn dan maar bezig gehouden, niet zoo zeer met de sierlijkheid der stijl, alzoo ik die weinig verstaan, als wel met de beschrijving der zaken, hierin voorkomende, zoo veel ik heb kunnen magtig worden, door het navorschen in vroegere en latere schrijvers, wiens stijl ik ook meest gevolgd heb; als ook door de hulp van eenige mijner Medeburgers, die op mijn verzoek het hunne er ook toe hebben gedaan, hetgene ik van haar begeerde mij ter hand stellende, of opening gevende, (voor hetwelk ik die gaarne bij dezen zeer vriendelijk bedank.) Voor het overige verzoek ik, zoo er onverhoopt eenige misslagen in dit werkje mogten zijn ingeslopen, in datgene, hetwelk mij was ter hand gesteld, dat de gunstige Lezer, zulks gelieve toe te schrijven aan mijne menigvuldige lastige dagelijksche bezigheden, waardoor wel het een en ander mij ontglipt kon zijn. Ik zal mij ook niet ergeren aan eenige bedilling of berisping desaangaande: maar het zal mij integendeel aangenaam zijn, dat dezulke van nieuws afaan, gelijk ik heb moeten doen, hetzelve beter en vollediger maken.
Houdende intusschen dit bekende versje wel in acht: Alle man van pas te maken,
Dat iedereen het werk bemind:
Dat zijn d'onmogelijkste zaken,
Die men in de wereld vind.
Ontvangt en leest het dan maar met zoo veel toegenegenheid, als 't uw van mij wordt gegunt; zoo zal ik mijn moeite en arbeid nimmer beklagen. Ondertusschen blijve UE. goede Vriend en getrouwe Medeburger E. NAPJUS, Executeur &c. der stad Sneek den 1 Mei 1772. |
|