Maart-April(1936)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] De wiedsterkens. XIII. Onz' kerels hebben 't zaad gezaaid In Vlaamschen grond. Maar voor dat d'oogst zal afgemaaid, Zoo goudig blond, Behoeft een zorge zacht en sterk Van vrouwenhand, Die doet het eedle wiedsterswerk Op 't Vlaamsche land. Weet dat uw veld niet bloeiend wordt, Wanneer ge tegen 't werken mort. Een schoone ziel, een grove schort, Die wiedsters zijn er veel te kort In Vlaanderen. Refrein: Wordt wakker, wordt wakker, Voor Vlaandrens grooten akker! Vergeet toch niet wat uw naam bediedt, O, wiedsterkens! O, wiedsterkens! Als ge wiedsterkens heet, Is 't uw plicht dat ge wiedt. O, wiedsterkens, o, wiedsterkens Van het Vlaamsche veld. In 't stil gedoe van iedren dag Wat niemand telt, Zelfs in uw leed en in uw lach, Daar vindt ge een veld. Daar kunt ge wieden 't vreemde kruid In spraak en lied, Maar rukt het met den wortel uit Of 't kruid herschiet. En in uw vrouwelik gemoed Zal komen lijk een zeegning zoet Het weten schoon, het weten goed, Dat gij voor Vlaandren ook iets doet, Voor Vlaanderen. Vorige Volgende