Op zachte vooizekens(1923)–Alice Nahon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Aan een Zwerver I 'k Heb u zonder doel zien dolen Door de nachtelijke steê, Waar de straten staan als holen Van verborgen wee... Waar mizerie-stemmen schreien Bij een flauwen ‘tingel-tang’...; Waar de vrouwen staan te vleien Met geverfde wang. Zal uw weedom daar verzwinden, Gij, van hooger schoon bewust? Zwerver, hebt ge geen beminde. Die u 's avonds kust? II Honger schreit er in uw oogen Honger in uw trage stem... Vindt ge 't immer nog een logen: 't Schoon geloof in Hem? [pagina 22] [p. 22] 'k Weet uw ziel een open wonde, 'k Weet uw droom..., met marmergruis; 'k Weet uw hart een klamme sponde In een ledig huis. Doolaar, ziek- en moegezworven. Zwerver, hef uw hoofd weer op. Kom, uw kunst is niet gestorven In uw Vlaamschen kop! III Eéns komt ge alle smart te boven. Kunstenaar, dan staat ge sterk; Mocht ge maar opnieuw gelooven In uw eigen werk! Mocht ge in schoonheid wedergeven, 't Schoone, dat uw ziel ontving? Anders, zwerver, wordt uw leven Eén ontgoocheling. Kom! ik heb zooveel gelezen Op uw moe-gesmart gelaat...; Kom ik zal uw ziel genezen. Die te sterven gaat... Vorige Volgende