| |
| |
| |
De ouders
Och ja.... meer en meer moest Letje het ook gelooven: zij had een paar volmaakte ouders getroffen. Natuurlijk, niet in deze formule drong zich dit feit aan haar op. Op den drempel van ‘De eeuw van het kind’, zweefden de jeugdige gewaarwordingen, die zich weldra tot litteratuur zouden kristalliseeren, nog vormeloos en vaag door het onontdekte land. En een geloof, was een geloof, waarbij de proef op de som niet werd vereischt. Als de groote menschen het zeiden, welnu dan was het zoo. Op hun gezag geloofde Letje in het evangelie der ouderlijke volkomenheid; heilig, en een weinig bedrukt, hetgeen zij met het twijfelachtig kroost van alle grooten dezer aarde gemeen had. In de schaduw van den roem laat het zich bezwaarlijk leven, en de gedachte: dit is niet te evenaren, ondermijnde alreeds de teedere krachten er tot op zekere hoogte naar te streven.
Zou Mama haar ooit, op dien toon, met dezen vernietigenden nadruk, berispen bij het geringst vergrijp tegen de wereldorde indien zij zelve niet rotsvast in haar schoenen stond, even nadrukkelijk
| |
| |
overtuigd was van haar eigen superioriteit als van haar dochter's onvermogen? En stond daar niet, onmiddellijk naast haar, een grootmoeder op de bres, welke geen gelegenheid voorbij liet gaan den achteruitgang van het geslacht te bevestigen: ‘Neen, dan was je lieve moeder, toen zij zoo jong was als jij, een heel ander kind!’ Oma, die het weten kon, die er tenminste bij was geweest...., die Letje bovendien met geen schuchteren blik ooit had durven weerspreken. Hoe doorloopend gezeggelijk was Mama geweest in deze eerste levensjaren, hoe kaarsrecht zat ze!.... hoe keurig ruimde zij op vóór ze des avonds, zonder eenig lied van verlangen, zonder een spoor van angst voor de eenzaamheid der kille lakens en de muizengaatjes in het behang, den donkeren tocht naar de bovenverdieping ondernam. Een heldin! Hoe proper wiesch zij zich niettegenstaande het ijs in de lampetkan - nooit een druppel warm water ook toenmaals.... ‘dat was maar verwennen’, zei Oma - en hoe netjes at zij als er visite was! Van nagelbijten scheen in dat roemrijk tijdperk zelfs geen sprake, en een ongelukje, gelijk Letje, in haar benauwenis voor de muis, helaas nog wel eens overkwam, was eenvoudig uitgesloten.
Het vooruitzicht naar de groote school te zullen gaan, werd haar beneveld door het visioen der prachtige cijfers, welke Mama en Papa aldaar van klasse op klasse, als uit een tombola zonder nieten, ten deel gevallen waren. Door de pittige rolzoomen, de overhandsche naden en de keperstoppen der
| |
| |
eerste, door het opmerkelijk talent voor hoofdrekenen van den laatste, die nimmer een potlood-cijfertje op de bank had gekrast te zijner memorie. Welbeschouwd moest haar vader een nog hoogerstaand kind zijn geweest dan haar moeder, gemeten althans naar zijn besliste uitlatingen en de mate van gestrengheid, waarmede hij tegenover zijn bloedeigen dochter optrad. Bleven de onderscheidingen in de vrouwelijke lijn nog min of meer bevangen, lichtelijk verschoonend, op grond van erfelijkheid of mogelijk atavisme: ‘Ik begrijp het niet, een kind van ons, dat thuis toch altijd het goede wordt vóórgehouden?’ het mannelijk gezag verloochende bij dergelijke gelegenheid liefst de geheele familiebetrekking: ‘Ik zeg tegen juffrouw Ras.... dat kan geen dochter van mij zijn, die zich zóó ongehoorzaam gedraagt.’ Of: ‘Alweer een slecht rapport, één-à-twee voor vorderingen.... Ga uit mijn oogen. Ik wil je niet meer kennen.’ Hoe treurig zat dan Mama, terwijl Papa met zwierige krul zijn handteekening onder het gewraakt document schreef, te turen over de koffietafel, en hoe overtuigd geraakte Letje van haar verlorenheid, wanneer tot slot van dezen oordeelsdag - dat trof nogal eens noodlottig - Oma kwam eten, en die haar nachtzoen zelfs niet aanvaardde aleer Aletta haar lieve ouders, welke zij met dit wangedrag alle levensvreugd vergalde, beterschap had beloofd.
Want hoe kon ze, bij de wisselvalligheid der eischen Lager Onderwijs en de onberekenbaarheden
| |
| |
van juffrouw Ras, feitelijk iets beloven? Hoe dikwijls miste je een beurt, juist in de les, die je het best had geleerd! En hoe onredelijk dikwijls trok Ras een punt voor ‘gedrag’ af, op dezen betwistbaren grond: dat ze in Letje's buurt had hooren fluisteren! Op louter zevens en achten beroemde zich het voorgeslacht. De twee-à-drie voor ‘vlijt’, waarmede Letje eens niet oningenomen was geweest, moest wel verbleeken tegen dezen sterrenhemel; terwijl maar niemand in aanmerking wilde nemen, dat het met de cijfers ging als met alle waarden in dit leven, zij rezen en daalden met het bewind en de politiek van den dag. Geen sterveling op Letje's school, die ooit meer een acht kreeg, zelfs geen zeven; vijf; bij hooge uitzondering werd een zes behaald. Daar behoefde het arme kind de relativiteits-theorie nog niet voor te kennen om aan den lijve te gevoelen: hoeveel meer háár twee-à-drie voor vlijt thans waard was dan de tweeën en drieën in Mama en Papa's jeugd, in, stel je voor, het prae-historisch tijdperk toen Oma op de jongejuffrouwen-school ging, en die akelig zoete kinderen regelmatig op tienen mochten rekenen! Andere tijden, andere zeden. Maar met dit al kon Letje niet zeggen, dat ze erop vóóruitgingen, en voelde zij haar levensmoed met den dag gefnuikt.
Zij benijdde allengs de vriendinnen, die het met een graadje minder degelijke ouders moesten stellen. Zelfs haar, die slechts een vader òf een moeder, en in elk geval geen grootmoeder bezaten. Nu zij dit drietal eenmaal had, zou ze het, alle inconveniënten
| |
| |
ten spijt, niet willen missen of verliezen, maar in de dagen der overgangsexamens bijvoorbeeld kon zij het lot van haar vriendin Françoise, wier vader, kapitein ter zee, dan juist den Oceaan placht te doorkruisen, of van Dina, die haar moeder ‘nooit gekend’ had en door een tante, niet veel ouder dan zij zelve, zalig werd verwend, nu ook weer niet zóó beklagenswaardig vinden.
‘Kind, je ben nie-wijs,’ smaalde Sientje de Groot uit ‘De Garenklos’, toen Letje een keer met het geteekend rapport en roodomrande oogen op school kwam. ‘Mijn Pa heb 't mijne niet eens gezien. Moe zet er zijn handteekening maar zoo onder.’
‘Hè!’ dacht Letje, verademend, en zonder zich over de jurisprudentie in deze het hoofd te breken, dat was nog eens een moeder! Wat zou er al niet gewonnen zijn indien ook de hare tot deze vereenvoudiging van het maandelijksch conflict ware over te halen.... Zij kwam tot de conclusie, dat het overmaat van belangstelling in haar persoon moest zijn, welke in hun huis tot zoo vele penitentiën leidde, in vergelijking met de groote gezinnen, haar bekend, waar de ouderlijke aandacht zich te verdeelen had en de zonde van den een, de schande van den ander dekte. ‘Een eenig kind’, dat stond gelijk met ‘een verwend kind’, en nu en dan kwam het Letje voor, of haar ouders in het bijzonder deze klassieke blaam niet op zich wilden laten zitten, of ze het er op hadden gezet van hun ooilam de uitzondering te kweeken, welke den regel
| |
| |
bevestigt, en ter wille van de familie-eer geen vlekje door de vingers mochten zien....
En hoe onnatuurlijk lang bleven de donderwolken, saâmgepakt in het paedagogisch uur, hangen in een huis, waar behalve Marie, de meid, als ze aan de deur had gestaan of een saucekom brak, niemand overbleef om met het kind den vloek der menschelijke onvolkomenheid te deelen, ietwat verlichting te brengen in de geladen atmosfeer ‘'t Was voor haar bestwil,’ verklaarde Oma, wanneer Letje, die wéér haar voeten niet geveegd had, om zeven uur naar bed werd gestuurd. En ze dacht, zich diep in de dekens borend, van wege de muizen en het spook der schemering, dat juist op dit uur naar binnen placht te sluipen: waar die wel zitten zou, haar bestwil? Vreemde straffen vond men voor haar uit.... Met Nieuwjaar had Oma het gouden-tientje, dat daar bij-behoorde, ingehouden, omdat Letje het, volgens haar vader, niet verdiende. Een straf van niemendal, want wat miste zij nu aan dit geschenk, dat nog geen seconde in haar handpalm mocht verwijlen vóór het onherroepelijk in de donkere spaarspotgleuf vergleed.... Met een dubbeltje voor een uitgetrokken tand was ze rijk, deze verspeelde ducaat maakte haar niet armer.... Maar misschien was het minder gemakkelijk dan het scheen: heilzame straffen te verzinnen.... Doeltreffend, en bevredigend voor beide partijen.... Had Papa haar onlangs niet met bewogen stem verteld hoe Mama, o, nog veel erger dan Letje, leed onder het verdriet omdat haar dochtertje
| |
| |
wegens een ernstig vergrijp niet naar het kinderbal mocht gaan? Deze weerom-stuit was haar bovennatuurlijk voorgekomen, en nauwelijks geloofwaardig. Immers, door de verlichte reet van de deur tusschen haar kamertje en de slaapkamer harer ouders, had ze dienzelfden avond kunnen zien hoe beeldig Mama zich vóór den toilettespiegel stond te maken voor het groote-menschenbal, dat om tien uur aan dit bedroevend kinderbal sloot.... Glinsterend als de tooverfee, met bloemen in heur haar. En hoe zij lachte tegen zichzelve in het door twee kaarsen beschenen glas.... Wanneer je verdriet hebt, meende Letje, zulk een onmetelijk verdriet als Papa haar had voorgejokt - hoe feestelijk zag ook Papa er uit, met een groot wit vest en viooltjes in zijn knoopsgat! - dan lachte je niet, dan kon je eenvoudig niet lachen.... En ze had zich, met haar oogen stijf dicht, maar slapend gehouden, toen haar ouders, op het punt in het rijtuig te stappen, zich nog even met de kaars in de hand over hun slachtoffer bogen.... Om hen niet te betrappen.... den feestgangers het verwijt te besparen van haar verwonderden kinderblik....
Was Letje van nature weerspanniger dan de vriendinnen, welke te harer éducatie geen pretje behoefden over te slaan? een geboren Haantje-de-voorste? Integendeel, verbeelding noch praktisch verstand reikten bij haar tot eenig oorspronkelijk verzinsel,
| |
| |
tot avontuur of muiterij. Zij volgde hoogstens de anderen, welke het temperament bezaten, dat zij onder alle omstandigheden miste, en dit op verren afstand, want zij kon in de ure des gevaars niet hard loopen en haar hazenhart beefde voor elke onderneming, waarbij een zekere solidariteit in het kwade-en-zijne-gevolgen werd vereischt. Zij wist dat zij, waar maar even mogelijk, achter den rug van een bondgenoote zou kruipen, en nimmer den mond zou openen, hetzij tot eigen, hetzij tot anderer verdediging.
Doch wellicht waren het juist deze karaktertrekken, die haar voorbestemden tot gijzeling en onschuldige veroordeeling, daar, waar de élite van den geest door de mazen wist te slippen - die haar, kiezend tusschen zwijgen en klikken, uit vrees voor den terugslag van die laatste kans, in gelatenheid deden boeten voor hetgeen zij niet had misdaan. En dan mocht het toch wel een strop heeten daarbij zóódanig met ouders gezegend te zijn, dat deze onverdiende straf zich van de schoolbanken uitstrekte tot de huiskamer en het kinderbal, om voor dagen het familieleven te verduisteren.
Verraden kon Letje ook daar niemand, ervaring had haar geleerd: hoe minder à décharge, des te sneller het verloop.
‘Wil je wel eens niet tegenspreken!’ waarschuwde Papa al vóór ze adem kon hebben gehaald. En alle vergelijkingen in haar nadeel met andere meisjes, ‘die nooit zoo iets verzonnen zouden hebben’, moest
| |
| |
zij zich laten welgevallen, wegens haar uitzonderlijke positie, waarbij het vergelijkend materiaal nu eenmaal ontbrak en men een kwart eeuw moest afdalen om de ooms en tantes, aan wier brave jeugd men Letje's jonge jaren spiegelde, ter getuigenis op te roepen. Wat kende Mama van de huidige generatie, van Françoise, van Jeanne, van Dina, Bets en Sientje, die haar 's morgens kwamen afhalen om naar school te gaan, en op haar verjaardag mochten komen spelen? Het verwonderde haar niet eens, dat die meisjes - voor één middag kan je licht je beste beentje vóórzetten - bij deze schaarsche gelegenheden danig werden overschat. Werd zij wederkeerig in den kring harer vriendinnen niet geprezen en ten voorbeeld gesteld? Om haar inschikkelijkheid, haar nette manieren.... ‘zooals Letje met twee woorden sprak.... zooals zij haar vork en mes hanteerde.... haar servet opvouwde.... niet na te volgen!’
Maar ach, wat baatte haar de vreemde lof, welke Mama, die met de moeders dezer vriendinnen niet intiem omging, zelden ter ooren kwam, terwijl Papa uitsluitend belangstelde in Letje's sporadisch verkeer met de aristocratie, waar de kinderen onder de hoede van een achtelooze juf in de kinderkamer aten, en het er dus niets op aankwam hoe je 't deed. Nou, en Oma.... Oma keek al huiverig bij de gedachte, dat Letje nu en dan ook haar nette manieren spendeerde achter de toonbank bij Sientje de Groot,
| |
| |
niettegenstaande zij, Letje, zich nergens zóó gezellig thuis voelde als in ‘De Garenklos’.
Toen het ouderlijk gezag haar dien omgang ‘beneden haar stand’ verbood, omdat Letje nu ‘een jaartje ouder werd’.... ontging haar elk verband tusschen dezen ouderdom en het dierbaar speldenwegertje, de knoopendoosjes, en den regenboog van rolletjes zijde onder het deksel van glas.... Maar zij begreep ten slotte, dat ook dit voor haar bestwil moest gebeuren, en bekende eerlijk aan Sientje de reden van het ietwat abrupt slot aan den roman harer goede kameraadschap. Waarop ze uit Sientje's mond moest vernemen dat: ‘haar moe een kale medam was, en dat haar Opa, van vaderszijde - dat was nogal een openbaring - drop had verkocht.’
Eerlijk was Letje in handel en wandel tot dusver vrijwel geweest.... Minder uit ethische beginselen, dan wel omdat het ingewikkeld samenstel der leugen haar geestelijke vermogens in de meeste gevallen te boven ging.... Zij kon de verraderlijke taak niet dóór denken.... als zij jokte kwam het altijd dadelijk uit. ‘Al loopt de leugen nog zoo snel,’ profeteerde Oma, die over alles mee kon praten, ‘de waarheid achterhaalt haar wel.’ Dat was waar. En dan werd het allemaal nog veel akeliger.... gloeiend warm en ijzig tot op haar bloote lijf, en alsof ze van haar leven niet meer op zou durven kijken onder den ouderlijken blik, welke haar, als de appelenboor, doorlichtte....
| |
| |
Neen, eerlijk duurde bij haar nog altijd het langst.... Tenzij er een verjaardag in het vooruitzicht was.... in den zomer vooral.... dan werden ze met rijtuigen afgehaald.... rijtuigen met twee paarden, en wel tien passagiers op één bank.... Om dan de eenige van de klasse te zijn, die niet mee mocht! Letje hield van de natuur, van de wei, waarin ze onverdroten naar het klavertje-van-vier liep te zoeken. Want dat bracht geluk, zei Marie, en zij zou het hare niet gaarne missen. Zoodra dus het seizoen voor de buitenpartijen aanbrak, voelde Letje, dat ook de oprechtheid haar grenzen heeft.
Doch dit bleven, almede wegens de vochtigheid van het Nederlandsch klimaat, uitzonderingsgevallen; in het algemeen bewandelde zij den rechten weg. Zelfs had de vrees voor de ontdekking harer euveldaden, plotseling, als viel een donderslag uit helderen hemel, haar er toe gebracht, onaangezocht en soms onnoodig op te biechten hetgeen haar gemoed op den duur toch onverdragelijk zou hebben bezwaard. Het gevoel: dadelijk zullen ze het vragen, aanstonds komt het uit, dat haar al bij voorbaat den blos naar het veege lijf joeg.... was dat niet beklemmender nog dan de bekentenis, die rust gaf? En alles scheen haar welbeschouwd verkieselijk boven het onbestemde.... lang-gerekte, dat juffrouw Ras in de les over de woorden met ei en met ij.... ‘veinzen’ had genoemd. Veinzen met e i, zij zou het niet licht meer fout schrijven. Veinzen was: een heel ander gezicht hebben, dan je eigenlijk had.... groote
| |
| |
oogen en een rare stem, en juist het tegenovergestelde zeggen van hetgeen je denkt, en net doen of je prettig vindt, wat louter naarheid in je is. Letje was naar haar aard een opgewekt kind en zou dit, wegens haar beperkten aanleg, binnen de grenzen van den familie-horizon ook wel altijd blijven. De sombere data der rapporten, nu en dan een lichte ontsporing, een ouderlijk misverstand daar gelaten, had zij trouwens nog reden genoeg met haar huiselijk lot tevreden te zijn. Wie naaide zulke mooie poppenjurken als Mama? Wie kon alles maken wat kapot was, gelijk Papa? Wie mocht 's zomers met Oma naar Oma's koepel? Wie kreeg zóóveel pakjes met St. Niklaas? En aangezien men haar opgewektheid als een bepaalde deugd scheen aan te merken: ‘Die Let was toch maar het zonnetje in huis!’ had zij er zich onwillekeurig een weinig op toegelegd dien goeden roep gestand te doen. Met dit, wat ze - in tegenstelling tot de cijfers op school - als het ware in haar hand had, behoefde ze haar naasten al vast niet teleur te stellen.
Zoo was ze er toe gekomen de liedjes van de zangles ook in den intiemen kring ten beste te geven, dat wil zeggen: in de gang of bij Marie in de afgelegen keuken, want binnen mocht het niet, en op alle uren van den dag de voordeur binnen te treden met haar hoogste lied op de lippen.
In dagen van rouw verstomde uitteraard dit gezang, en langs dezen draadloozen weg kwam Mama een onheil eigenlijk al ter ooren vóór de boetvaardige
| |
| |
Aletta nog een stap in de kamer had gezet. Want stel je voor, dat je school had moeten blijven en dan dood-gewoon, of er niets gebeurd was: ‘O, schitt'rende kleuren van Nederland's vlag’, je voeten stond te vegen! De gang in Letje's huis was lang en doodstil zonder muziek.... een eindelooze tunnel voor de benarde ziel.
‘Zoo,’ zei dan Papa, ‘ik begrijp het al weer.... school moeten blijven. Wat is er gebeurd?’
En terwijl dan Letje, met een schuin oog naar de klok, waarop de wijzer - ze had gevlogen! - soms nog vroeger wees dan op een dag der onschuld, het onsamenhangend verslag uitbracht, met eenerzijds het prikkelend besef dat: àls ze, trots de omstandigheden, op de mat had dóórgezet....? vond ze het aan den anderen kant weer niet ongeriefelijk, dank zij haar verstomde fanfare, tot de biecht in dezen vlotten vorm van vraag en antwoord, onverwijld gedwongen te zijn. Waarop zij, in letterlijken zin met de deur in huis gevallen, opgelucht en in vrede haar drie boterhammen op kon eten en trachten iets van haar gerenommeerde blijmoedigheid te herwinnen uit den rozigen aanblik van Marie's eigengemaakte frambozenjam.
Langzamerhand evenwel, en feitelijk noodgedwongen, want het prestige der oudere en wijzere menschen deed zich met elk jaar treffender gelden, rijpte haar geest voor de zaligspreking: wat niet weet, niet deert. Langer dan een kwartier hield Ras je nooit... Onoverkomelijk moeilijk kon het dus niet zijn: den
| |
| |
verloren tijd in te halen, om daarop - dáár lag de voetangel - zoo welsprekend, zoo welluidend, binnen te treden, dat het geen mensch ook maar inviel een blik op de klok te slaan, of een onbescheiden vraag te stellen. Mama zette doorgaans koffie om dien tijd, of roerde de cacao voor Letje, Papa las op dit gevaarlijk uur van den dag het Tweede Blad van de Nieuwe Rotterdammer, hetwelk Oma hem dagelijks zond. De mise-en-scène kon slechts gunstig worden genoemd... niemand zou er bij verliezen... integendeel, dit verlies van tandenknarsen en geween beloofde zuivere winst.
Bevestigde haar vader het niet elken keer weer: ‘Je moet niet denken, me lieve kind, dat Mama en ik brommen voor ons pleizier!’ Kreeg Mama er niet geregeld hoofdpijn van? En vertelde Oma onlangs niet dat aangrijpend sprookje van den man, die in één nacht grijs werd uit verdriet over zijn zoon? Wanneer er dan voor niemand iets aangenaams aan was, terwijl de executie nog tal van kwade kansen bood.... waarom dan niet.... uit volle borst....
Inderdaad, dit was het eenige waarop het aankwam. Daarvoor de zielskracht te vinden, de melodie, de woorden.... zoo fataal soms met de waarheid in strijd, het rein en vast geluid.... de onschuldige adem.... Tot aan het einde der lange gang....
Was ook hier het remedie niet erger dan de kwaal? Doch hoeveel onbillijkheid stond daar tegenover! Onbillijkheid om bestwil. Nog onlangs zei Françoise
| |
| |
vóór; toen zei Ras, dat zij, Aletta, het had gedaan, terwijl Çoise wijselijk niets zei.... Om daar nu de hopjes-pudding voor in te boeten.... Het derven van de toespijs behoorde weliswaar niet tot de zwaarste lijfstraffen, maar de gedachte dat Françoise - haar vader zat hoog en droog in Indië met zijn schip - terzelfder tijd zich aan haar moeder's welvoorzienen disch rijkelijk verzadigde, knaagde niet minder dan honger of dorst. En trof het bij toeval een nagerecht, waarvan Letje niet hield, begijnenrijst, waar ze van griezelde, dan werd zij - met middeleeuwschen martelzin vonden ze het uit! - met haar extra vol geschept bord naar boven verwezen, net zoo lang tot er geen vogelpikje meer op was, en Marie het desnoods zoo, onafgewasschen, in de servieskast bergen kon. In den zomer was het nog te doen en Letje wist ook wel een geheim plaatsje, waar ze de begijnenrijst, als het niet hooger of lager wou, ten slotte durfde te deponeeren.... Maar in het hartje van den winter, terwijl de bloemen den heelen dag niet van de glazen smolten....
‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt,’ stond in het ‘Leesboek voor de Lagere en Middelbare Scholen’, ‘doe dat ook aan een ander niet.’ Jawel! Aan moeders en vaders geschiedde nooit wat. Hoe konden die dan weten wat hun kind in deze Siberische ballingschap werd aangedaan! De paedagogie kwam Letje meer en meer een bron van ongerechtigheid voor... En dan te denken, dat zij dit alles met één aria bezweren kon!
| |
| |
In deze richting rezen en daalden Letje's gedachten terwijl ze op haar bekend sukkeldrafje uit het verlaten schoollokaal naar de koffietafel snelde. Tien minuten te laat. Zij had gedurende de handwerkles een zonnestraaltje, dat juist op haar bank viel, willen vangen in haar sponzedoos, waar het bruine boontje, dat zij van Marie kreeg, betooverende ranken schoot, en om het kwartier haar spons uitgedrukt boven dit kunstwerk der natuur. Totdat de sponzedoos - een suite met twee dekseltjes van grijs gemarmerd blik - als niet behoorende tot de behoeften der verstel-klasse, door de handwerkenjuffrouw was afgepakt, en zij dit eerste succès op het gebied der horticultuur met na-blijven moest bezuren.
Het jonge leven daarbinnen - hoe ging het haar ter harte! er trilde al een loovertje aan den langen, malschen stengel, die er voor nog maar weinige dagen als een groen speldeknopje uit was gepiept - het jonge leven, dat zij met vochtige oogen in zijn wiegje had nagestaard terwijl de juffrouw ermede achter het bord verdween, was boven verwachting gespaard gebleven. Juf, die niet wel wist wat met dit gewas aan te vangen en begreep, dat Letje op den duur niet buiten spons en zeem kon, had haar aan het einde der strafzitting het doosje ongeschonden weder overhandigd. En dit niet alleen. Zij had ook belang in de aanplanting gesteld, gevraagd hoe lang het boontje er al in zat? en aangeraden het product thans in een pot of in den vollen grond te poten. Wat die verlossende slag van twaalf al niet veranderde aan
| |
| |
een schooljuffrouw, heelemaal vermenschelijkte! Letje vond de handwerkenjuffrouw lief, in weerwil van het klein conflict, dat na korte consternatie tot verzoening en verstandhouding had geleid. Bij het afscheid hadden ze elkander een hand gegeven. En zou het dan nu, bij deze volmaakte harmonie eenerzijds, niet rechtaf onzinnig zijn ook maar te trachten Mama en Papa, in hoogste instantie Oma, iets bij te brengen van de toedracht dezer idylle, ten gevolge waarvan zij thans tien minuten in te halen had? Mama, die het op de kweekerij - ‘vies’, naar zij zeide - al weinig begrepen had; Papa, van wien zij weliswaar het talent voor tuinbouw erfde, maar die dan ook geen concurrentie duldde op het punt der edele cultures, waarvan hij huis en hof voorzag; Oma, die met opgetrokken neus het geheele begrip: lei, spons en zeem, in twijfel trok, aangezien men zich op wijlen haar jongejuffrouwenschool van papier en potlood had bediend. Was het tegenover al deze partijen niet gewenscht te zwijgen, te veinzen, ja, waarlijk naastenplicht te zingen, tegen de klippen op!
Het zweet parelde op Letje's voorhoofd van het loopen. Als ze 't daar maar niet aan zien, dacht ze. En hoe dichter zij het huis met de hardsteenen stoep naderde, hoe meer haar de mogelijke kenteekenen van dit, wat jokken en niet-jokken was - al naar je het nam - verontrustten, hoe heftiger haar zakdoek, waarmede zij bij ontstentenis van spons en zeem dien
| |
| |
morgen haar lei had schoon gepoetst, wischte tot diep in haar hals.
Voor de misdaad moet men geboren zijn.... en, in weerwil harer gebreken, dit was Letje niet. Over veertien dagen vierden de ouders van Jeantje Hofman hun koperen bruiloft. Dertig kinderen mocht Jeantje vragen op de buitenpartij...... Laatst, toen Betsy verjaarde, was het Letje gelukt haar klavertjevan-vier te vangen, en hoewel ze er persoonlijk nog weinig baat bij gevonden had, nu wilde zij toch haar beste krachten inspannen om er ook een voor Mama te wichelen uit het hooge gras. En dan een voor Papa.... En dan nog een voor Marie en Oma....
Letje zuchtte.... het leven was geen sinecure. Zij versnelde haar pas, want ze had haar zakdoek laten vallen en dit eerst bemerkt toen ze een halve straat verder was. ‘Wat zit je haar slordig,’ zou Mama's moederlijk oog gewis niet ontgaan. Maar wat verried dit dan nog? Pieken kon je in het speelkwartier gekregen hebben. Van het dierbaar boontje, waaraan Letje's teederheid met elken moeizamen stap zich zorgelijker rechtte, bleven de gedachten bij den aanblik van haar gehavend coiffure nog ver.... Alleen aan haar handen was een verraderlijk luchtje.... een beetje muf, als bij Oma uit den aardappelenkelder wanneer het luik open ging. Enfin, die waschte ze aan het fonteintje te halverwegen de gang, volgens dagorder.
Nog één gracht.... Hoe dikwijls had ze dien veter al in haar laars gestopt! En dan de brug, waarop ze
| |
| |
de voordeur kon zien. Ze schraapte al vast haar keel. Want op dit instrument kwam het nu aan.
Marie deed open. Liep dadelijk naar de keuken terug, waar de melk opstond.
‘Veeg je voeten,’ zei ze.
Letje, op de mat, als op een eenzaam eiland, veegde, veegde rhythmisch en nadrukkelijk, met stoere streken, links rechts, op, neer.... als om haar krachten te stalen in dezen wedstrijd harer voeten tegen den weerstand van het stugge cocoshaar. En toen hing ze gedruischloos haar mantel en matelothoedje aan den hoogen kapstok, waarbij ze het zwarte lint, dat onderweg van de langs haar ooren opgenomen blonde blessen was gegleden, plotseling in haar hand hield.
Nog geen geluid had ze gegeven. Een prop, als van een gombal, zwol achter in haar keel. En wat was het in die, zomer en winter kille gang vreeselijk warm vandaag!
De woorden, hoe waren ook weer de woorden? De ietwat passende wijs, tusschen mineur en majeur.... Ze zouden haar nog wel te binnen schieten, als ze maar eerst.... Voorzichtig waagde Letje zich van de veilige mat op den langen looper, welke onherroepelijk voerde naar de huiskamerdeur. Op haar teenen nam ze de blokken, - kubussen, zei juffrouw Ras daar tegen - en wachtte zich wel, als in het hinkeperk, op de zwarte vlakken te trappen....
| |
| |
uitsluitend op de grijze en de grauwe.... en volstrekt niet op de roode rails, die den looper aan weerszijden afboorden. Deze voorkeur hield geen verband met haar oogenblikkelijken toestand, het was haar gewoonte zich aldus voort te bewegen, haar tweede natuur.... Doch hoe.... bijkans luguber deed deze vreemde dans thans in de stilte.... a capella.... en wat een reis tot aan het fonteintje... de pleisterplaats, het honk!
Koel voelde het waterstraaltje.... en verrukkelijk rook vandaag de Pearszeep. Hier behoorde zij vocaal nu al op haar hoogtepunt te zijn.... Mama, indien zij nauwlettend luisterde - en wat deed Letje's Mama niet nauwlettend! - zou nu al haast begrijpen, dat er aan de blijde incomste van dien morgen iets haperen moest. En lang verwijlen mocht ze aan deze goede bron ook al weer niet. De honger dreef haar in den regel snel op dit uur. Iedere afwijking van het dagelijksch programma kon haar noodlottig worden.
Een schat was de juffrouw van de handwerken eigenlijk.... niet meer te gelooven, dat zij Letje dezen donkeren tocht had aangedaan, de onmiddellijke oorzaak was van haar val uit het hemelrijk der openhartigheid.
Er zou, had Marie haar dien morgen verklapt, een warm schoteltje zijn. Geen kans, dat ze daar iets van meekreeg als ze officiëel school had moeten blijven. Het stond klaarblijkelijk nog in den oven, ze rook het....
***
| |
| |
Een mensch krijgt kracht naar kruis. Vergeefs zou heel deze droeve levensgang zijn, indien zij nog één seconde talmde.... indien zij zoo voortging te beven, indien zij nu niet met volle kracht.... Een zucht, onpeilbaar.... ucchekuch!....
‘Zie, de leliën op het veld....’
Was dat haar stem?.... Haar stem, en niet haar stem.... een stem uit ongekende dreven, uit duisternissen hel en diep.... een stem hoog en bibberdun, als het waterstraaltje uit het kraantje.... en nochtans geweldig!
‘Zie, hoe schoo-o-oon zij bloeien....’
Een tremolo op ‘schoon’, maar dat mocht.... Ah! perfide! hoe goed ging het! Hooger, al hooger, als beklom zij de toonladder harer bedriegelijkheid.... Duizelingwekkend!
Op de maat liep ze, fiks! draaide den deurknop met twee handen, flang! - overschreedt den drempel.... met om haar lippen den glimlach der geboren diva, welke nog slecht voor de huldiging het podium betreedt.
Bar-licht werd het, na de weldadig-donkere gang, op eenmaal in die huiskamer, met haar groote, openslaande ramen naar den tuin.... En hier moest volgens voorschrift terstond elk lied verstommen. Louter stil spel werd thans van haar gevergd.... En
| |
| |
dit.... dit bleek nu waarlijk nog het ergst van alles.
Over de koffietafel, waarop Marie, die haar bij deze muzikale entrée op den voet was gevolgd, het warme schoteltje plaatste, zweefde Letje's brandende blik, zonder voor het overige iets te onderscheiden. In nevelen zag ze Papa het Tweede Blad omslaan, Mama met de bus van Houten's Cacao.... en ginds de klok.... met wazige wijzerplaat. Alles bekend.... en toch.... als in een droom.... Hoe zij ten slotte ‘Dag Ma, dag Pa....’ op haar stoel terecht kwam, de rieten stoel met steile leuning en duizend kleine gaatjes waar ze op zat.... zij zou het niet na kunnen vertellen.
In haar ooren gonsde het, en ja, heel in de verte, als aan het strand door de schelp, hoorde ze een stem, een mannestem: ‘En Lettekind, hoe was 't op school?’ Het was de stem van haar vader, die het hoofdartikel las. ‘Goed ons best gedaan?’
Een blanke hand schepte iets niet minder blanks, dat vredig rookte, op haar bord. Ging het nog aan het antwoord schuldig te blijven, zoolang Papa dóórlas, geen andere verlangens scheen te koesteren.... Toen viel een lieve vrouwestem in:
‘Wat hebben jelui vanmorgen gehad?’
Zij meende, dat Mama haar daarbij aankeek, maar het gelukte haar al niet meer de wimpers te heffen van haar bord.
‘Rekenen en lezen.’
‘En het derde uur?’
‘Handwerken.’
| |
| |
O, die belangstelling in al wat haar betrof, die eeuwige belangstelling!
‘Nu.... en.... vertel eens wat.... wat moesten jelui doen in de handwerkles?’
‘De flanelsteek en de keperstop, twee op, twee neer’, fluisterde Letje, nu bijna onhoorbaar, want het leek wel of haar laatste geluid aan de leliën des velds was opgebruikt.
‘Zoo. En was de juffrouw tevreden over de jouwe?’
Ze wou en ze zou niet huilen, maar het kostte kracht!
Tot welken prijs had ze dit veinzen met e.i. gekocht!
Zou alles op deze wereld zóó duur moeten worden betaald? Met zooveel woorden? De individueele vrijheid, waarvoor toen juist Ibsen opstond.... hoe zat ze in het kinderlijk onderbewustzijn ook de arme Letje reeds dwars!
Ze knikte nu nog slechts. Haar stop.... eindeloos geleden leek het, dat haar roeste naald, twee op, twee neer, den draad door het wafeltje trok.... Och, neen, aan haar stop mankeerde het niet.
Papa vouwde het Tweede Blad in de plooien en legde het naast zich neer. Eerst thans zagen zijn oogen de dochter des huizes, als een steenen beeld gezeten vóór haar onaangeroerd bord.
Hij nam haar linkerhand, die daar onberispelijk naast lag, en knuffelde de bijzondere schoone vingertjes.
| |
| |
‘Geen trek?’ vroeg hij verwonderd.
‘Geen trek?’ herhaalde Mama.... met de e even uitgerekt.
‘Er is toch niets....?’
‘Er is toch niets.... gebeurd....?’
Letje wurgde zich door de macaroni.
|
|