Millioenen-studiën
(1872)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
Foei!Ik begin eenigzins intezien waarom Adolf my de taak oplegde, iets meetedeelen omtrent de gewaarwordingen van dien luchtreiziger. Hy zal daarmee zekere oefening in 't beschryven beoogd hebben. Laat ons zien of ik eenige vrucht heb getrokken van z'n zonderlinge lessen. Ik erken dat de lezer regt heeft op eene niet al te oppervlakkige uitlegging van wat er in 't gemoed der spelers omgaat. Doch zie, met psychologie houden de Guides en Führer in Wiesbaden zich niet op. Uit die boekjes kan ik alleen overschryven, dat de speelzalen allerprachtigst zyn ingerigt. Waarom toch? Is 't dan zoo volstrekt noodig, dat de | |
[pagina 252]
| |
daar aangebragte weelde den bezoeker sart met den toeroep: ik ben zoo zeker van m'n winst, dat myne welvarendheid niet behoeft verborgen te worden? Men moet erkennen dat dit pronken met overwigt zeer opregt is, en dat ook hier alweer het spel, of liever de wys waarop 't aan zulke openbare banken wordt uitgeoefend, zich doet kennen als by-uitnemendheid eerlyk. Onze effecten-handelaars... doch we behoeven de tegenstelling nu juist niet in den papierhandel te zoeken. Liever verhaal ik een klein voorval dat ik voor omstreeks tien jaren te Amsterdam bywoonde. Er zou eene tabaksveiling worden gehouden in den zoogenaamden Brakken Grond. Zonder het minste voornemen om meetedingen, was ik daar tegenwoordig. Het locaal was vol makelaars en ‘patroons.’ In-weerwil van de op Adolf's aandrang beoefende gymnastie, zie ik geen kans te beschryven wat eigenlyk een ‘patroon’ is, en waarin de functien van ‘makelaar’ bestaat. Ik geloof dat 'n makelaar... neen, ik waag er my niet aan. Al wat is, moet wezen. Dus zal ook het makelaarschap wel z'n reden van bestaan hebben, en een onmisbaren schakel uitmaken in den grooten keten die 't Heeläl... Wel zeker, zonder makelaars geen Heeläl. En zonder ‘patroons’ ook niet. Al die onmisbaarhedens dan, liepen bedryvig heen-en-weder. Ze spraken, praatten, fluisterden, noteerden, rookten... neen, rooken deden alleen de patroons. Ieder moet op z'n plaats blyven, zoo-als de jufvrouwen Pieterse zeiden. Nog 'n ander onderscheid merkte ik op. De makelaars waren beleefder, en minder ongedwongen in kleeding en beweging. Het kwam me voor, dat er in 't modern liberaal maatschappelyke-standstelsel, tien makelaars op één patroon gaan. Gaarne had ik hiervan iets meer geweten, maar 't opensnyden zou me kwalyk genomen zyn, en ik | |
[pagina 253]
| |
moest dus berusten in de niet zoo heel gemakkelyke meening, dat ik 'n gansche vergadering van menschen voor me zag. Fatsoenlyk waren ze altemaal. De derde man - ik spreek nu van de patroons, natuurlyk - was ouderling of diaken. Op eenmaal bemerkte ik, dat er iets byzonders geschied was. Men drong by-een, scheen te luisteren naar iemand die 'n bericht meêdeelde, gaf blyken van belangstelling in 't vernomene, en bragt het aan anderen over. Zoodra 't my mogelyk was een der zeer bedryvige lieden - bedryvig, niet zoozeer omdat ze iets verrigtten, maar omdat ze heen-en-weer liepen als menschen die wat te verrigten hebben - zoodra 't mogelyk was 'n oogenblikjen aandacht te mynen, vraagde ik naar 't zoo belangryk schynend nieuws? - Overstrooming op Java... telegram van Alexandrië... tabaksoogst Rembang... totaal vernield... Lezer, ik gis dat ge nu reeds het oogenblik van aankomst dier tyding in-verband brengt met... - Wel zeker, eene manoeuvre om de pryzen optejagen! Zoo wàs het! Maar ik verklaar u, op gevaar af van doortegaan voor àl te naïf, dat ik daaraan niet dacht. Dit gebrek aan - amerikaansche - smart, komt myzelf thans vreemd voor. Doch wáár is het, dat ik half schertsend, maar ter-goeder-trouw, een der verkoopende ‘patronen’ met wien ik in betrekking stond, geluk wenschte met den hoogen prys dien nu waarschynlyk z'n tabak behalen zou. Hy liet zich dit aanleunen, en tevens dat ik - zonder erg, nog altyd - de ontvangst van dit bericht op dien dag en dat uur zoo toevallig noemde. Iemand die daarby stond, en myne woorden gehoord had, vraagde my 'n oogenblik daarna; of ik indedaad meende dat hier toeval in 't spel was? Er ging me een licht op - de lezer zal vinden dat | |
[pagina 254]
| |
het wat laat kwam - en ik zocht m'n vriend, den ‘patroon’ weder op, om hem ernstig te vragen, wat er van de zaak was? ‘Er wordt beweerd dat die tyding valsch is, zeide ik, en uwe eer vordert alzoo... - Ikzelf heb de telegram van Alexandrië, aan 't huis S. & Cie - ook ‘patroons’ - gelezen, antwoordde hy, zonder te willen treden in nadere verklaringen, die ik toen ook niet meer noodig had. Eenmaal aangespoord tot opletten, ben ik niet veel minder scherpziend dan 'n gewoon mensch. 't Ging volstrekt niet boven m'n begrip dat het huis S. & Cie, voor gezamenlyke rekening met andere ‘patroons’ eene depêche uit Alexandrië bestellen kon. Minder helder is 't me nog altyd, hoe lieden die gewoon zyn te leven in zoo'n atmosfeer van bedrog, zich laten foppen door middeltjes die dan toch in hun eigen kring reeds lang als versleten moesten zyn ter-zyde gelegd. Dit nu wenschte ik den lezer te verzekeren, dat nooit 'n speelbank een cent betaalde aan telegrammen uit Dodona, Delfi of 's Gravenhage, om 't publiek te moveeren ditmaal eens flink op nummer zooveel, of op een der kleuren te zetten...
Daar is-i waarachtig... m'n tabakspatroon uit den Brakken-Grond! Hy treedt de speelzaal binnen met weifelenden tred, als ware hy bevreesd zich vuil te maken aan den zindelyk gecireerden grond. Mevrouw hangt aan zyn arm, en aan den haren een tal van braceletten, die misschien familie zyn van zoo'n Alexandrisch telegram. Ook lees ik duidelyk 'n Rembangsche oogstvernieling in de gouden ketting die 't mensch torscht. De lezer meene nu niet dat ik, over 't geheel genomen, de hollandsche dames beschuldig van al te ‘opzichtig’ toilet. Doch wáár is het, dat m'n amsterdamsche tabakspatrones, in uitstalling van kostbaarheden, wedyveren | |
[pagina 255]
| |
kon met de meest voyante dame der demi-monde. Dat evenwel haar prullen echt waren, en die der anderen soms... nu ja, niet ieder heeft te beschikken over 'n flinken banjir op z'n tyd! Och, de stumpert! Zyzelf zou gewis heel vreemd hebben opgezien, als ze dezen uitroep gehoord had. Ik rilde op-eens van medelyden. Ziehier waarom. Verbeeld u lezer, dat ik een trouwe stamgast ben van 't Wiesbader museum. Ik heb namelijk eene minnares in dat gebouw, en door 'n ondeugenheid van Semi-ur, dien ik heel onverwacht naast me zag, toen ik berekende hoeveel bouws tabak m'n studie-exemplaar om den hals droeg, nam 't mensch op-eenmaal de trekken myner beminde uit het Museum aan. Dit nu op zichzelf, zou geen reden geweest zyn haar 'n stumpert te noemen - de rang van beminde is zoo laag niet! - maar... maar... Ik zal 't u dan maar zeggen. De myne bevindt zich sedert 'n paar duizend jaar in den onaangenamen toestand van skelet. Het is of was 'n oud-germaansche dame - ja dame, dit zou ik kunnen bewyzen - die zich 'n paarhonderd jaar voor Christus allerverdrietigst verrekend heeft. Hare nog altyd prachtig-gave tanden en kiezen wyzen uit dat ze niet veel ouder dan vier- of zes en twintig jaren kan geweest zyn, toen ze zich begraven liet, in de meening natuurlyk, dat men haar met rust laten zou onder den tumulus. Mis! Nieuwsgierige oudheidzoekers matigden zich 't regt aan, hare afzondering te storen. De tumulus werd weggespit, men kalfaterde zoo goed mogelyk de stukken en brokken van 't geraamte, maakte van alles een vry volledig geheel... en daar ligt nu m'n vriendin op den rug, in 'n glazen kast, te-kyk voor ieder die 't besef heeft dat er te Wiesbaden nog andere merkwaardigheden te zien zyn, dan de Speelbank. Gelukkig is 't getal derzulken | |
[pagina 256]
| |
zoo heel groot niet, en ik ben zeker dat onze tabaksman daartoe niet behoort. Dit nu doet me genoegen voor hem. Semi-ur mogt hem eens den streek spelen, waarop-i my vergastte naar aanleiding van... nu ja, zelfs 'n gnoom heeft iets noodig als punt van uitgang, en lykt daarby op 'n poëet. Het middel waardoor m'n ondeugende begeleider - als zoodanig scheen 't mannetje me ter-zyde te staan - my in de dikke Hollandsche dame, myne Germaansche SarahGa naar voetnoot*) deed zien, was haar gouden halsketting! Dàt droomde 't mensch niet toen ze zich voornam pleizier te hebben van 't zwoegen onder zoo'n vracht metaal! Ach, ook m'n arme Sarah had zware ringen om hals en polsen, ja zelfs om de enkels. Wie kan 't ons zeggen | |
[pagina 257]
| |
hoeveel Germaansche deernen haar benyd hadden om al dat brons! Ik bemerkte nu dat ook m'n Amsterdamsche met begeerigheid werd aangestaard door... deernen. Germaansche dan, gallische of britsche. In meer bekyk had zich m'n Sarah nooit verheugd. Semi-ur vertaalde my handig den blik dien een zoo-even gedecaveerde aventurierster op de halsketting der tabaksvrouw wierp: Sapristi... tout cela vaut bien trois mille francs chez ma tante! Comme je me ratraperais à la rouge! Haar tante... nu ja, dat is 't pandhuis, gelyk ieder lezer weet. Anders zou ik 't hier byzeggen, omdat ik niet gaarne onduidelyk ben. Toen die hartelyke ongesproken uitboezeming me in 't gemoed klonk, dacht ik aan Sarah's brons, omhelsde in gedachte m'n rammelende geliefde, en door 'n zotte concatenatie van denkbeelden... - Alles is in alles, fluisterde Semi-ur. ... de zyden japon viel af. Corsage en bovenrok vielen af. Nog een-en-ander viel af. Het onmisbaarste... doch neen, om niet indecent te worden noem ik liever wat er overbleef. Niets! Niets dan de ringen en de kettingen. - Ga voort met decentraliseeren, gebood nu de kleine Semi-ur, alsof-i Thorbecke zelf was. Zie dóór! Dit wilde ik wel, maar 't lukte niet zoo spoedig, omdat ik eenigzins in de war raakte door 't vreemde schouwspel. De dame was zeer... lyvig, en als ikzelf niet haar zooeven had uitgekleed, en vry zeker ware geweest van de onmogelykheid dat ze zich kon hebben weggegoocheld, zou ik waarlyk op 't denkbeeld gekomen zyn dat ze zich, om my te plagen, had laten vervangen door 'n reusachtige termietkoningin. De lezer weet, en daarom behoef ik ook dit alweer niet | |
[pagina 258]
| |
te zeggen, dat de koningin der witte mieren zich voordoet als 'n vormlooze klomp halfgesmolten vuil kaarssmeer. Zoo nagenoeg zag m'n studie-exemplaar er uit, en juist was ik van plan haar te schaken... Zeker, 't was zoo'n dwaas voornemen niet, rondtereizen met die mierenkoningin, als remedie tegen de heerschappy der zinnen! ... toen ik op Semi-ur's bevel dóórzag: de huid volgde de kleeren. Peezen, zenuwen, spieren... alles droop af en weg van den vetklomp, alles op 't goud na. De omstanders zouden zeker verdronken zyn in den vloed van al dien afval, indien ze 't minste besef hadden gehad van zoo'n zonderlinge vleeschverhuizing. Maar de zaak deerde hun niet, omdat ze niet wisten wat er voorgevallen was. Ook scheen niemand te bemerken hoe gek het stond, toen 't horloge van onze touriste beklemd raakte tusschen de valsche ribben, en na eenige vergeefsche pogingen om zich lostemaken uit het gedrang, slingerend te-land kwam in de ruimte waar ze vroeger heel zorgvuldig haar buik bewaarde. Nooit vergeet ik 't verbaasd gelaat van dat instrument. Ik spreek van 't horloge. Het stak z'n kleinen wyzer, als vragend om wat opheldering, naar 't linker schouderblad uit, en telde met den grooten de wervels van den ruggegraat. De nauwkeurige lezer kan uit deze byzonderheid berekenen dat het vyf, zes en zeven minuten over half-tien was, en tevens dat de gedaanteverandering juist drie minuten geduurd heeft. Dit tydsbestek namelyk is noodig, maar dan ook tevens voldoende, om inzigt te krygen in 't gehalte van echt nederlandsch burgerlyk reisfatsoen, iets anders nog dan 't gewone buurt- en huisfatsoen. Wat my betreft, ik wist reeds waaraan ik my te houden had, toen de groote wyzer den derden rib telde, en wachtte slechts 'n paar ribben langer, om zeker van m'n zaak te zyn, en my te vrywaren tegen de altyd on- | |
[pagina 259]
| |
aangename verdenking van overyling. By dezelfde gelegenheid bemerkte ik dat onze tabakspatroon z'n genegenheid had weggeschonken aan een exemplaar van lager anthropologisch standpunt, dan ieder welgeaard frenoloog zal moeten toekennen aan myne Sarah. Deze namelyk mag zich verheugen in 't bezit van een fraaien Kaukasischen langschedelGa naar voetnoot*), terwyl 't geraamte in de Kurzaal zich levenslang met 'n doodeenvoudigen Kalmuks-touranischen rondkop scheen beholpen te hebben. Als 't mensch er mee tevreden was, my wel! Misschien was dat ding in den kring waar ze zich bewoog, voor haar gebruik voldoende, en 't zou dus getuigen van kleingeestigheid, haar dit kwalyk te nemen. Toch kon ik me niet onthouden verband te zoeken tusschen de weinige moeite die de Natuur had ten-koste gelegd aan haar kop, en zekere preutsheid waarmee ze neerzag op alles wat haar omringde, en vooral op 't betrekkelyk onschuldige rouge et noir. Dat haar gebit niet te vergelyken was by dat van m'n favorite in 't Museum, nam ik minder kwalyk. Ik schreef die onvolkomenheid heel goedig toe aan 't gebruik van koek en warme dranken. 't Raakt het ras niet. Ras... ras... ik daag elk ras ter-wereld uit, natedoen wat Mevrouw de tabaksprinses met 'r neus deed? Ze trok hem op. Geen anatoom zal me gelooven, maar waarachtig ze trok hem op! My komt die manoeuvre voor, als triumf der fatsoenlykheid. Onthoud dit lezer, en beproef gy uw kracht eens aan zoo'n kunststuk, als gy niets meer zult aanhebben dan wat beenderen en een gouden ketting. Ik zet het u in tienen. Op-eenmaal begon ik nu intezien - en 't was voor 't | |
[pagina 260]
| |
eerst niet - met hoeveel gnomen-vernuft de kleine cicerone m'n indrukken en gedachten hanteerde. Eerst deed hy me verlieven op de jeugdige kiezen van de tweeduizendjarige Sarah. De schalk wilde dat ik haar beeld voortdurend in 't gemoed dragen zou, om door de herinnering aan haar bronzen tooi, terstond gereed te zyn tot assimilatie, by 't zien van al dat tabaksgoud. Daarop volgde heel geleidelyk 't ontkleeden. Dichters staan voor niets. De bliksem zelf zou zich hebben laten weerhouden door 't zyden weefsel van haar kleed, en ik, schrijver, poëet en barbaar, drong dóór... verder, dieper... o Vesale! Wel zeker! Als m'n lieve Sarah daar naakt te-kyk lag in een glazen kast, hoefde ik toch geen omslag te maken met dat vreemde mensch. Dit had Semi-ur precies uitgerekend, en langs dien vreemden maar zekeren weg leidde hy my en den lezer tot de opmerking: hoe 'n fatsoenlyke hollandsche vrouw, die zichzelf en de firma van m'nheer respecteert, na 't verlies van al haar spieren, nog altyd fatsoenskracht genoeg bezit om den neus optetrekken voor zaken, die... wel beschouwd, niet zoo heel veel schandelyker zyn dan zekere telegrammen uit Alexandrië. De conclusie van dit hoofdstuk is alzoo: die speelzalen zyn ware Brakke-Gronden van onzedelykheid, en Mevrouw van der Bandjir neemt zich vast voor, al haar nichten, neven, kennissen buren en vereerders te waarschuwen tegen 't verfoeielyke spel. Ik had hier vrede mee. Na 't mensch weer behoorlyk in vleesch en kleeren gezet te hebben, liet ik haar de zaal verlaten in de vaste overtuiging dat ze nu precies wist ‘wat er alzoo op badplaatsen voorvalt.’ Ze zal daarmee effect maken op de krans: 'n specialiteit van reis-indrukken en nauwgezette zedelykheid. |
|