| |
Aan den heer Dr. H. de Haas te Rotterdam.
Geisenheim 5 Nov. 1879.
.....................
Ik kan u verzekeren dat ik geen courant of boek opneem, zonder verdrietig aangedaan te worden. Jammer dat ik niet meer in my heb van ùw temperament, en de zaken meer lachend opneem. Als ik dàt kon zou men meer van me hooren. Ik ben te zwaar op de hand te vermanerig, te puriteinsch van opvatting. Ik
| |
| |
erger me als ik lees (heden byv. in een duitsche courant:
‘Seine Majestät hat den Grossfürsten recht herzlich umarmt und geküsst, denn es liegt Seiner Majestät sehr viel daran mit Seinem Neffen, dem Russischen Kaiser auf freundschaftlichem Fusse zu bleiben.’
Dat ‘denn’ wordt door 30, 40 millioen menschen geslikt, en niemand ziet in dat men hier Z.M. de rol laat spelen (tot en met de kussen toe!) die Pierson zoo heel erg vindt in arme schepsels, die ... etc.
Wat zoo'n (kindsche?) keizer doet, kan me niet schelen, maar ik verzeker u dat niemand zich gestuit voelt door zulke dingen. Men vindt het zeer ‘en règle’ dat 'n man een kus geeft om zeker doel te bereiken, juist alzoo 't middel aangrypt dat de hoofdfactor van prostitutie is: Lief zyn om voordeel!
En zoo'n Bismarck! Koketieeren met zwartrokken en Behouders om door 't voteeren van 130 millioen mark voor verderfelyke Inkomende Rechten, het duitsche Ryk (dat 5000 millioen van frankryk ontving) aan 'n beetje geld te helpen!
En de invoering van de konfessioneelen scholen! En zoo veel in Duitschland. De middeleeuwen keeren terug. Toen m'n vrouw onlangs in onzen tuin harkte, kwam men haar waarschuwen voor
| |
| |
de policie. Het mocht niet, vertelde men ons, want het was Zondag!
En dat leutert van vooruitgang!
Maar zegt deze of gene, ik zou me zulke dingen niet aantrekken!
‘Wie twaalf maal zegt: ik zou, zegt elf maal 'n bêtise!’
Het is waar dat ik met duitschland niet te maken heb. Of al ware dit anders, ik kan weggaan, en weer wonen in m'n ‘vaderland.’ Welnu, daarmee heb ik wel te maken, en juist dáár is me elke voetstap 'n aanstoot!
Er staat in den Havelaar ergens 'n regel of wat over de smart van iemand die 't wèl meent met z'n mede-menschen, en zich voortdurend overschreeuwd ziet door kwakzalvers en bedriegers. Ik kan u niet voldoende zeggen wat voor my 't verblyf in Holland is! M'n brief zou al te lang worden indien ik u de grieven schilderde die me daar overstelpen. Toch zal ik daar moeten terug komen (om voordrachten te houden) maar nu reeds voel ik my zenuwachtig by 't vooruitzicht. Ik ben dan ook by zoo'n tournee mezelf niet, en dat mag ik zelden wezen. M'n aard is kinderlyk vroolyk, en veel omstandigheden dwingen my tot 'n stemming die op zwartgalligheid gelykt. En dan 't besef dat men me verwarren zal met het
| |
| |
volkje dat zich melankoliek aanstelt om interessant te wezen!
Myn oordeel over de hollandsche toestanden is zeer ongunstig. Ik weet niet wat misselyker is, de koning, de ministers (deze of de vorigen om 't even) de Volksvertegenwoordigers of 't Volk. Zoo'n Keuchenius die z'n heere Jezus Christus in de Kamer brengt is bespottelyk, o ja, maar hy staat hooger dan liberalen die hun liberalismus niet in de Kamer brengen. Nog altyd betaalt men belasting voor ‘Eeredienst’. Nog altyd bestaan de verfoeielyke en zeer onëkonomische Inkomende Rechten! Nog altyd wordt er onderwezen ‘de par le Roi!’ De gilden zyn afgeschaft maar .. 't gild der schoolmeesters is meer dan ooit in bloei. Men laat vreemdelingen hun vlag hyschen in Insulinde, en de minister die dat volkje niet aandurft, zegt (onwetendheid of opzettelyke leugen?) dat de streken waar die avonturiers zich vestigden, niet tot Insulinde behooren. Geen lid van de Kamer vraagt of dan Borneo toen 't nederlandsch gezag den heer A.L. Weddik tot gouverneur benoemde (in ± '44) al of niet gerekend werd tot onze bezittingen te behooren.
(De benoeming van Weddik had juist ten doel ons eigendomsrecht te constateeren!)
Geen Kamerlid heeft den vorigen minister van
| |
| |
Justitie ter verantwoording geroepen voor 't -weggoochelen van Pincoffs. Niemand protesteert tegen 't betalen van f 100.000 aan den tegenwoordigen kroonprins, of wel: niemand vraagt of hem dat geld wordt uitbetaald. De heele Kamer (en 't krantlezend volk daarby!) laat zich op den mouw spelden dat de oorlog te Atjeh glorieus geëindigd is.
(Er is geen woord van waar! Wat van Swieten deed uit persoonlyk belang en verlangen naar rust, doet nu de Regeering om zich van de zaak aftemaken. Ons gezag te Atjeh strekt zich niet verder uit, dan de kanonnen dragen, en dàt bereikt men altyd met 'n inlandschen vyand, wiens taktiek meebrengt zich in bosschen en gebergten terug te trekken. Veroverd hebben we niets dan de plek waar we gecampeerd zyn.)
Te Amsterdam benoemen ze 'n orthodoxen professer ‘om ook studenten van die kleur aan de akademie te krygen.’ (zoo schryft men my.)
(Net 'n winkelier die om klanten te lokken, zich van allerlei waren voorziet, om ieder te bedienen naar z'n keus.)
By de discussien over de begrooting wordt, als naar gewoonte, alles vermeden wat inderdaad ter zake dienen zou, om lang en breed z.g.n. politieke wysheid te luchten te hangen. Gemeente-besturen,
| |
| |
produkten van de keus des volks, god beter 't, geven duitsche Gewalthaber niets toe in domheid en baasspelery. (Onlangs las ik dat te Kuilenburg 's avonds tien uur alle publieke huizen moeten gesloten zyn, ook N.B. logementen! Maar diezelfde gemeente-besturen zien geen kans straatjongens te beteugelen! Ook laten ze slachtvee door de straten dry ven. En wat 'n ‘markt’ is blyken ze niet te weten.)
Laat eens 'n Kamerlid aandringen op 'n specifieken staat van de pensioenen! Misschien zou 't volk wakker worden als het dien gepubliceerd zag! Wat al ministers!
En de couranten, die ‘tolken’ der publieke opinie’. Duidelyker bewyzen van immoreele verrotting kunnen er niet geleverd worden dan die dingen. Ik weet dat de kunst van ‘lezen’ niet algemeen is. Dit is te betreuren, want als men gewoon werd zich rekenschap te geven van wat men las, zouden die ‘tolken wel genoodzaakt zyn zich te beteren. De fatsoenlykste krant is Asmodee. Dat blad is dikwyls franchement gemeen-gemeen. (‘dikwyls’ zeg ik, want soms doet het ook aan nagemaakte deftigheid, midden in de smeerigheid van de rest.) Maar de andere bladen zyn huichelachtigfatsoenlyk-gemeen. Ze staan tot 'n z.g.n. schendblad als ‘uwéé’ tot ‘jou’.
| |
| |
En de feuilletons! De boeken! De vertellingen! De versies! Ajakkes.
Ja, ik ben bitter. En dan by dat alles 't besef dat ik zoo gaarne een en ander gedaan had ter verbetering, zonder 't minste succes! Alle klieken, hoe vyandig ook, schynen elkaar 't woord gegeven te hebben, my te ignoreeren.
| |
14 Aug. 1881.
Ik denk telkens aan zeker werk van Bulwer waarin 'n ouwe heer voorkomt die 'n boek wil schryven over de menschelyke dwaasheid. De man komt nooit tot uitvoering van z'n plan, maar wel zamelt hy bouwstoffen, en telkens roept hy: dàt komt er in! Maar hy bemerkt dat de stof te ryk is en durft niet beginnen, inziende dat-i toch niet klaar komt. Zoo is het!
Maar dan volgt de bekende verdrietige vraag: is 't niet dwaas wys te willen zyn in 'n gekkenhuis?
| |
7 Oct. 1881.
Myn leven is zonderling vol, vervelend vol, afmattend vol. En 't schryven is my een zwaar werk. Misschien wel omdat ìk zoo tracht precies waar te zyn, en dan lankdradig word van duidelykheid, misschien onduidelyk van lankdradigheid.
| |
| |
| |
20 februari '83.
... Ik moet de zaken in vogelvlucht zien en dan moet ik getuigen dat er voor 'n bitter pessimismus zooal geen reden, dan toch overvloedige oorzaak is!
Met de zoogenaamde ‘beschaving’ ziet het er ellendig uit. Wat men vooruitgang noemt bepaalt zich tot vakzaken, tot verbetering van deze of gene ‘manier’ zonder te beantwoorden aan het eenig gepaste desideratum: vermeerdering van genot.
(Aan ù behoef ik niet te zeggen dat ik met het woord ‘genot’ slechts die genietingen bedoel die tot verhooging van wezenlyk geluk leiden.)
De moraal, de letterkunde, de politiek, het stoffelyk welzyn... alles wordt in phrasen omgezet, òver alles wordt, ten-koste der zaak zelf, hoe langer hoe meer geredekaveld. Kritiek - en slechte! - gaat vóór doen en produceeren. De maatschappy gelykt op 'n troep keukenmeiden die inplaats van spys bereiden, verhandelingen houden over de kokery. En ... slechte verhandelingen! En ze stellen zich onbeschaamd aan alsof ze 't koken beneden zich achtten!
(Jonckbloet, 'n professor, heeft ronduit gezegd dat het kletsen òver letterkunde de ware zaak was. De meesten willen wel zoo, hy zelf byv.!
| |
| |
Meen nu niet, omdat ik toevallig dit voorbeeld aanhaal dat ik zelf hoog loop met die letterkundery. Andere vakken zyn belangryker, maar de knoeiers daarin komen niet zoo brutaal voor hun opinie uit. (In hun handelingen blykt dat ze: praten over staatkunde, moraal, algemeen welzyn etc. stellen bóven die onderwerpen zelf. Ze doen als die keukenmeiden.)
Waar ik de oogen sla, vind ik de blyken der verrotting die onze maatschappy heeft aangetast. En zelfs zy die - op 't voetspoor van Thorbecke - myn uitspraak van 20 jaar geleden beamen, leveren onder dat toestemmen, telkens de bewyzen dat ze geen haar beter zyn dan de rest. Geen enkel kamerlid heeft gevraagd van wie eigenlyk de tin hoort waarom tweeërlei roovers aan 't vechten zyn, of althans daarvan niet óók iets aan 'n ander toekomt? Is dit naïveteit? Zoo naïf was Shinderhannes ook. En wat beteekent die herhaalde verzekering dat er geen twyfel bestaat aan ‘de goede trouw’ noch van Jacob noch van Golstein noch van de Brauw? Dat is gelogen. Er bestaat wel terdeeg twyfel aan die goede trouw. Met pleizier wil ik ieder van die drie heeren in 't gezicht zeggen dat-i 'n s..... is.
| |
| |
| |
17 Jan. '84.
Wouters Lehrer is nog altyd ziek, en wy vreezen 't ergste. De arme man is te Essenheim, 'n dorp 1½ uur van hier, waar z'n ouders wonen. Gister heeft Wouter hem daar bezocht. Het overlyden van dien man zou ook ons in moeielyke positie brengen. Misschien dringt dan de schoolopziener er op aan dat Wou naar school moet, iets dat ons zoowel voor 't onderwys als voor de opvoeding zeer treurig voorkomt. Hy leert daar slecht duitsch (oien voor ein, hawwe voor haben etc) slechte manieren en gemeene woorden. Het stelsel van leerplicht - waarmee nu ook in Holland zoovelen dweepen - is my 'n gruwel. De uitslag daarvan in Duitschland is ellendig, Is 't niet bedroevend, z'n kind, van welks opvoeding men 'n gewetenszaak maakt te moeten overgeven aan zulke inrichtingen van stelselmatig bederf? By inspectien van die scholen komt het er vooral op neer of men den jongens heeft ingepompt dat Gott, Kaiser und Reich mooie dingen zyn; de rest is byzaak tot het spreken van hun eigen taal toe! Ook in Holland gaat het dien weg uit, by al 't officieele dat ons onderwys aankleeft. Als men 't onderwys overliet aan byzondere concurrentie zouden ouders kunnen kiezen tusschen systemen, richting en praktyk der respectieve on- | |
| |
derwyzers. Thans is alles in één vorm gegoten. En wèlke vorm? Na uw vertrek heb ik Dirk's schoolboekjes ingezien, Ze zyn naar! Al die leerboekjes van deze dagen rieken naar 't examen dat men van onderwyzers vordert. Het is alsof men met miliciens die marcheeren moeten leeren, zou gaan redekavelen over dynamica en anatomie, of 'n scheepsjongen bezighouden met meteorologische beschouwing der cyclonen. Het blyft de vraag of veel van 't geen thans in de leerboekjes behandeld wordt wel eens dienstig is voor den beginsel onderwyzer (ik zeg: neen!) maar al ware dit anders, den leerling dient de valsch-wetenschappelyke inrichting der leerboeken zeker niet! Het maakt hem (in plaats van vermeerdering van z'n kennis) vertrouwd met... kletsen! De
ware wetenschap eischt dat het kennen van feiten, 't positieve weten, 't ontledend denken vooraf ga. Er valt niet te denken zoolang men niets weet. De natuur vraagt eerst voor 't geheugen, daarnà voor 't denkvermogen voedsel.
Als ik let op dergelyke dingen, voel ik me verdrietig. Op technisch gebied maakt men dagelyks vorderingen, dit is waar. Maar dat die vorderingen gunstig werken op intellectueelen en zedelyken vooruitgang, d.i. ‘op verhooging van oorbaar-genot’ (want dit is myn criterium) ontken
| |
| |
ik. Van de meeste nieuwe uitvindingen maakt zich terstond de ‘industrie’ meester, zegge: de kunst om de menschen vervalschte waren in de handen te stoppen. In de couranten lees ik dat men - natuurlyk in Amerika - geslaagd is in 't fabriceeren van kunsteieren. De kip die deze charge verzonnen heeft, toont onze eeuw grondig te kennen. We hebben kunstboter (in 'n weideland!) kunst-pieteit (dogmatiek) kunst staatkunde. Ja, ja, die kip heeft den spyker op den kop geslagen.
| |
6 febr. '84.
Dezer dagen las ik 'n boek dat me innig veel genoegen deed. Het ligt geheel buiten uw kring, maar wat my betreft in lang heb ik geen boek gelezen dat me zooveel voldoening gaf. En dit verheugt me zoo. Vooral ook omdat ik hierin een bewys meen te mogen vinden dat ik, die zooveel afkeur, zooveel minacht, geen genoegen schep in afkeuren of minachten. Van jongs af had ik zoo'n byzonderen lust om de West-Indien te leeren kennen. Daarvoor bestonden oorzaken die ik nu voorby ga. 't Was en is zoo. Toen ik nog in den waan verkeerde dat dat ‘Huldeblyk’ my zekere vryheid van beweging verschaffen zou, stond 'n reisje naar Paramaribo op de lyst myner
| |
| |
plannen. Hoe dit zy, ik stelde belang in de West, en nòg. Daar zag ik 'n werk aangekondigd van zekeren Kappler over Nederl.-Guyana. Ik schafte het my aan, en zie, zelden beantwoordde een boek zoo volledig aan 't verlangen van den kooper als dàt werk. Die Kappler levert waar voor 't geld! Daarby komt dat z'n arbeid tevens den naam van Lebensbild verdient. Hy had het ook ‘Mémoires’ of ‘Confessions’ kunnen noemen. Ik lees met wantrouwende attentie, en moet erkennen dat ik hem nergens betrapte op onwaarheid. Er is iets eenvoudig-naifs in z'n mededeelingen dat zeer voor den man inneemt. Verbeeld u dat hy als arme 19-jarige jongen in 1835 Stuttgard verliet. Hy had 'n onweerstaanbaren lust om ‘de wereld’ te zien, vreemde landen, vreemde natuur, vreemde zeden. Maar... arm! De eenige manier was, zich te Harderwyk te laten aanwerven. Hy diende z'n zes jaren uit, na 't gebracht te hebben tot fourier. Daarna ging hy naar Wurtemberg terug, bleef daar slechts twee maanden om opnieuw naar de West te gaan, natuurlyk alweer zonder middelen, maar nu als vry man. Daar is hy maar eventjes veertig jaar gebleven en hy leidde een waar Robinson Crusoe's leven, of nagenoeg. Want de weinige indianen of boschnegers waarmee hy in aanraking kwam, kunnen niet gelden voor ge- | |
| |
zelschap. In de latere periode van z'n verblyf had hy 'n 20, 30, ja tot zeventig toe, Wurtembergers by zich, maar hy klaagt bitter over dat volk. Eenigszins beter kon hy met Chinezen terecht, die na de slaven-emancipatie door bemiddeling van de Regeering werden ingevoerd. Wat die man heeft gewurmd om zich staande te houden is verbazend. Gedurende vele jaren moest hy in de bosschen kapellen en kevers vangen om aan den kost te komen. Of liever, óók daarom. Want entomologie en zoologie was z'n liefhebbery. Hy heeft dan ook 'n heele verzameling opgezette dieren en skeletten weten te bezorgen aan 't museum te Stuttgard. Hy zelf
betreurt z'n gemis aan wetenschappelyke leiding, maar ik betwyfel of menig man van 't vak zooveel wetenswaardigs geleverd heeft.
En ik, die zoo gaarne veel weten wilde van Guyana! Na Kappler's boek kan ik me voorstellen er geweest te zyn geholpen door de kennis van eigenaardigheden die tropenlanden met elkaar gemeen hebben. Toch zou ik thans nog gaarne daarheen willen. Maar ik zou er nu niet komen als vreemdeling.
Wat overigens den toestand van dat enorm groote land aangaat (ethnologisch en maatschappelyk) die is treurig. En ik zou - evenmin als de regeering
| |
| |
te Paramaribo of in den Haag - weten wat er moet gedaan worden om daarin verbetering te brengen. Ook Kappler ziet het donker in.
De onderzoekingslust en taaie yver van dien man zyn bewonderenswaardig. Thans is hy - 68 jaren oud! - in de Oost om ook daar eens rond te zien. Hoeden af voor dien man!
En even als hy zich beklaagt over gebrek aan ‘wetenschap’ - m.i. ten onrechte, schoon Joost weet waar hy de kennis vandaan haalt - meent hy ook dat hy geen ‘schryver’ is. In 'n kort voorberichtje maakt hy daarover als 't ware z'n excuses. Dit hoefde niet! Ik beweer dat zeer veel brokstukken van z'n boek 'n eervolle plaats zouden beslaan in Bloemlezingen. Ook geestig is hy hier en daar. Ik ben zeker, dat hy zelf dit niet weet, en juist daarom is het zoo aantrekkelyk.
Uit de courant zie ik dat het boek vertaald is. Zal men de waarde er van beseffen? Misschien niet! Maar wel durf ik voorspellen dat Kappler's ‘Guyana’ zal worden aangehaald na eeuwen nog, als de versjesmakers en hoofdartikelschryvers van den dag lang zullen vergeten zyn.
En nog eens zeg ik, dat ik 't werk noch u, noch Lina aanbeveel als lektuur. Er zyn byzondere oorzaken die 't my zoo waard maken.
Afgescheiden van 't meer of min genoegelyke
| |
| |
dat 'n boek verschaft - daar dat voor 'n deel smaakzaak is - moest de Regeering den man beloonen die haar zooveel wetenswaardigs levert omtrent een harer oudste (en ci-devant belangrykste!) kolonien. De huizen aan Heeren- en Keizersgracht te Amsterdam zyn van West-Indisch geld gebouwd. Er was 'n tyd dat de Westindische Compagnie.... maar helaas, thans is Suriname een lastpost. Voor iemand die Oost - Indie kent, is de armzaligheid van die kolonie kluchtig. Z. Exc. de Gouverneur van West-Indie heeft minder belangryke zaken te besturen dan menig controleur-civielgezaghebber in de Oost. Het Bestuur speelt daar dan ook 'n treurige rol, armoedig! Maar er is misschien niets aan te doen, daar 't land gebrek heeft aan de eerste voorwaarde van welvaart, aan handen. Ik stel me geen heil voor noch van europesche kolonisatie, noch van chinezen-aanvoer, noch van Bengaalsche koelies. Eigen bevolking heeft het land zoo goed als niet. Indianen en boschnegers stryden in getal om den prys der onbeduidendheid, en, al ware dit anders, 't is onbruikbaar volkje. Voor die 1½ man boschnegers is 't Gouvernement nog bang, nota bene! Men houdt die canailles te vriend door geschenken of tribut in geld!
|
|