Brieven. Deel 9. Te Wiesbaden 1870-1875
(1895)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 235]
| |
Van 't daarin voorkomend prentje heb ik nota genomen. Och, och, och, in afl. 4 [van Bundel VII] zult ge, vrees ik passages vinden die ... ook prentjes uitlokken. Hoe dit zy, ik stel uw oordeel op hoogen prys, en ben u dankbaar als gy 't my meedeelt. Maar bedenk s.v.p. dat my als natuurlyk middelpunt van m'n ikheid dingen blyken die niet tot u komen. Dit rechtvaardigt het unschöne van bitterheid niet, maar 't verklaart wel iets. Behalve positive aanvallen vergader ik zelf dagelyks 'n tal van onwelkome indrukken van negatieven aard. Wie in verhandelingen over 't reinigingsstelsel den naam van Liernur overslaat, tast Liernur aan. Nog eens, ik zeg niet dat ik ... verstandig doe blyk te geven van gevoeligheid. Maar ik zou me bederven als ik me ging toeleggen op taktiek. ‘Net doen alsof...’ kost me groote inspanning, 't Is ekonomie voor me als ik kwaad ben, kwaadheid te toonen. Maar 't is jammer dat m'n uitvallen juist door hen gelezen worden die ze niet aangaan. Net als van den pastoor die in de kerk uitvaart tegen de boeren die in de kroeg zitten. Meen niet dat ik pleit. Integendeel, ik geloof dat ge recht hebt en ik dank u. Dit vodje geldt niet voor 'n brief! Ja, asjeblieft Coppée, doch minder om hem clan om u. Ver- | |
[pagina 236]
| |
acht me niet te zeer als ik u zeg dat ik juist vandaag in ‘Nieuwe Bydr. Onderwys’ 't eerst iets van hem las. Ik heb 'n schuld aan uw kl. kerel. 't Wacht op... ‘Blyspel’ hm! Hartelyk gegroet. D.D. |
|