Brieven. Deel 9. Te Wiesbaden 1870-1875
(1895)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
doelt volstekt niet alleen op drukproeven, maar wel degelyk ook op flaters van my zelf. Op fouten byv. als die me door v. Hall worden onder den neus gewreven (zeer ten rechte!) in zyn schoon stuk over Vorstenschool. Dàt is in weinig bladzyden, eene recensie! Een kunstbeschouwing! O dat is zoo'n goed stuk! Bemerkt ge de eigenaardigheid wel? Hy verhaalt niet, citeert geen mooiigheidjes of fouten, maar: ‘geeft 'n handleiding tot behoorlyk gebruiken.’ Juist wat ik altyd bedoelde. Er blykt dat v.H. m'n kritiek over kritieken gelezen en overdacht heeft. Ziet ge ook kans zyn stuk (ik ontving het als overdrukjes uit ‘Het Tooneel’) verspreid te krygen? Dat zou veel nut doen. 't Is keurig! Een waar modelletje. Ik verzeker u dat ik 't om de wyze van behandeling evenzeer pryzen zou, al had-i Vorstenschool laag gesteld. 't Is me niet om lof te doen, maar om juistheid van opvatting. Ziehier nu precies wat ik stel tegenover 't bête ‘mooi-vinden’ waarover ik altyd zoo klaag. Dat is me nog onaangenamer dan 't vitten op foutjes. Integendeel dit laatste neem ik niet kwalyk als men dat maar niet voor hoofdzaak houdt. ‘In het Escuriaal is links van de westerpoort in den derden steen van boven etc.... een barstje.’ | |
[pagina 176]
| |
Als dit waar is mag 't gezegd worden, maar... men geve dit niet als beschryving van 't Escuriaal, neen: als beschryving van den indruk die 't Escuriaal te weeg brengt. Die recensie van van Hall is een kostbaar stuk. Ik zal 't dikwyls aanhalen. Dat is een bekwaam man! Zelfs met die (gegronde) aanmerking op 'n slordigheid in uitdrukking heeft-i 'n doel. Jammer dat ‘men’ niet lezen kan. Daar staat: ‘ge ziet dat ik wel in staat ben ook berstjes te ontdekken!’ Het voorbygaan dus van die berstjes in Vorstenschool heeft een beteekenis, en 't verhoogt de waarde der methode die hy wèl toepast. Daar ligt groote bekwaamheid in zulke kleinigheden. |
|