Brieven. Deel 9. Te Wiesbaden 1870-1875
(1895)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||
doe verkeerd nu aan 't ideen-verkoopen te gaan. We zullen ze bewaren voor de pers. ........................ Nieuwe serie? Ik heb 't recht honsvod zonder d te schryven. Me dunkt dat gy bevoegd zyt het koopend Publiek te beoordeelen. Maar voor ge besluit, denk s.v.p. om 't volgende:
Maar hoofdzaak is de moeielykheid om onvol- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||
ledige stukken aftewerken. Daar hebt ge byv. de kommentaar op Vrye-Studie. Die is incompleet. Ik schreef ergens: ‘Ge zegt, ik begryp Idee zooveel niet. Hebt ge ze allen gelezen?’ Schynt het nu niet alsof ik door 't aankondigen eener nieuwe serie, de eerste drie bundels voor 'n afgerond geheel verklaar, wat ze niet zyn! 't Is waar, als ik sterf zyn ze ook niet af, maar dan ben ik voor 't ontbrekende verantwoord, en dat kan ik dan op 't laatste oogenblik nog even zeggen. Maar nu? En nog 'n opmerking! Men houdt van tegenstelling... de goedkoopste wyze van pikant schynen en lasteren. ‘Hy is wel dit, maar... dàt!’ Zoodra ge Bundel IV tot 'n ‘dit’ maakt, zal men die kwalificatie gebruiken om de rest ‘dat’ te noemen. ‘Die Vorstenschool... nu ja, maar... dat andere’ etc. Zóó is ‘Havelaar’ gebruikt om de Minnebrieven te smoren. Geheel ten onrechte, want de Minnebr. staan litterarisch veel hooger, en ik zeg 't zelfde van de drie bundels Ideen. Dat zou men ook wel gevonden hebben, maar men had berouw over 't ontsnapte élan na den Havelaar. Geestdrift wreekt zich. En daartoe was te meer aanleiding, toen ik de Natie verweet dat haar geestdrift valsch was. Dat Vorstenschool opgang maken zal, geloof | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||
ik, ziedaar! Maar 't zou jammer zyn, dien vermoedelyken opgang te doen strekken tot bederf van de rest. Men zou daarvan een vaandel maken om te velde te trekken tegen al wat vooraf ging. Gesteld dat men, genoodzaakt door publieke opinie - ik zeg: gesteld! - die Vorstenschool prees, ziehier dan 't exordium van 'n gunstige recensie kant en klaar: ‘Bedroefden wy ons - je moet zoo'n “wy” kennen! - met alle oprechte vrienden van vader - landsche litteratuur, ten zeerste over de helaas maar al te grievende teleurstelling (style du jour!) toen de schryver van Max Havelaar, na in dat werk een zoo krachtig pleidooi te hebben geleverd voor Vryen Arbeid....’ etc. Kortom, na dien Havelaar was alles even min - d.w.z. dat behoef jelui niet te koopen! - maar die Vorstenschool schikt nu weer 'n beetje, die mag je inzien. Wat zal 't slot zyn? Dat men zweert by Havelaar en Vorstenschool, en juist die dingen gebruikt om de rest in den ban te doen. Dat wilt ge juist voorkomen, zegt ge? En door Vorstenschool opwekken tot het lezen van de rest? Wordt dit doel bereikt door aan Vorstenschool een ander merk te geven? Ik denk neen. Ik geloof, altyd aannemende dat het ding opgang maakt, dat we de waarde der Ideen ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||
hoogen door 't klakkeloos zonder de minste distinctie daarin te plaatsen, direct volgende op andere nummers. Bedenk dit s.v.p. eens goed. Maar ik laat de beslissing aan u over. Gy zyt hierin de bevoegde persoon. En nog iets, maar let wel, 't is een vraag geen voorstel: Zyn geillustreerde uitgaven in Holland onpraktisch uit 'n commercieel oogpunt? Het heeft me vaak verwonderd dat teekenaars of schilders, niet zoo heel ryk gewoonlyk aan Ideen, geen onderwerpen uit myn werken kiezen ter behandeling. Het slot der Colineau geschiedenis, Wouter met Femke, Saïdjah onder den boom en meer dingen, zouden goede onderwerpen voor schilderyen zyn. In 't buitenland helpt de eene kunst de andere. Maar dit bedoel ik nu eigenlyk niet. Ik meen 't geillustreerd uitgeven met vignetten (?) tusschen den tekst. 't Is waar, de teekenaar zou daartoe iets anders moeten zyn dan teekenaar. Daartoe is noodig 'n soort van - hoe zal ik zeggen! - drooge geestigheid. Verbeeld u, zeer in 't wilde en unmasgeblich:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||
Ik vrees dat het moeielyk wezen zou daarvoor 'n teekenaar te vinden. Daartoe zouden zy zelf Ideen moeten hebben, want opgegeven werk is nooit het rechte. - Ik liet altyd aan Rochussen een pres. Exempl. van m'n werken zenden, in de hoop dat hy op 't idee komen zou, al was 't dan niet van die vignetten, dan toch van 'n schilderstuk. Maar te vergeefs. De oude heer Rochussen zeide my eens dat z'n zoon al m'n werken illustreerde. Maar dat was als dilettant, en z'n neef (?) die schilder van vak is, dacht er niet aan. De charge van een koning in Vorstenschool is minder groot dan ze schynt, en dan ikzelf wist. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||
Op 'n audientie heeft Willem II den ouden dominé Broes beziggehouden met chacots, en ze opgezet om de de opinie van den goeien man te vragen. Maar dit vernam ik eerst nà 't schryven van die acte, en juist naar aanleiding van de kwestie over de maat van charge. Toch erken ik dat er in die gekheid van Willem II bonhomie lag. En dat is er ook in George. |
|