| |
XV.
Keulen, 20 Dec. 1667.
Lieve beste Tine, Heb je myn brief van gister?
[Dien brief heb ik niet gevonden.]
Ik schreef je dat ik gister avend een brief van R. wachtte. Nu die kwam van morgen vroeg. Alles zeer goed! Ik heb zeer veel hoop. Dus wees maar heel opgeruimd, en houd jy je goed.
R. is waarlyk allerliefst. Hy schynt het er op te zetten om me nu eens flink te helpen, waarlyk als 't nu misliep, is het zyn schuld niet. Maar 't zal niet misloopen. 't Eenige is dat alles langzamer gaat dan ik wilde. R. klaagt er zelf over.
Komiek dat hy, eigenlyk aandoenlyk goedig, juist doet wat ik wil. Ik vraagde hem myne brochure te doen overschryven, zóó en zóó (half blad en maar aan een kant beschreven om gauw klaar te zyn voor den druk als ik in den Haag kom) en hy zegt dat hy dat precies zoo zal laten doen.
Ik verzocht hem om Huet te spreken, en hy heeft Huet al laten roepen, en hem zelfs gezegd
| |
| |
dat hy (Huet) den tyd maar moet bepalen om dan thuis te zyn, om geen vergeefsche reis te maken.
Myn zaak over de gevangenis (zegt R.) is ‘in behandeling’. Hy vertrouwt dat dit wel goed zal komen, maar klaagt over de langzaamheid ‘in Holland.’
‘Zoodra die zaak in orde is, zegt hy, moet gy hier komen, en ik zal u in persoon voorstellen aan Graaf van Zuylen’ den chef van 't kabinet. Van Zuylen heeft namelyk reeds een gedeelte van myn stuk gelezen.
[Namelyk van het stuk dat in 1871 werd uitgegeven onder den titel: Nog-eens-vrye-arbeid.]
Ook had ik Rochussen gevraagd myn stuk aan Huet te laten lezen om diens oordeel. En ook dat zal hy doen.
Dan schryft R. dat hy my voor de komst in den Haag ‘geld geven zal, of liever leenen om het gelyk hy hoopt dat kunnen zal, het eenmaal uit myn overvloed terug te geven.’
Is dit alles niet lief?
Tineke, tineke, nu zie je wel dat ik je trouw schryf nu er iets goeds is!
Ik gis en vrees wel dat ze me in den Haag zullen inpakken door vriendelykheid en my daar- | |
| |
door verzwakken. Maar ik hoop iets goeds te bedingen. Ik moet in staat gesteld worden jou te laten komen met zekerheid op een rustig eigen home.
Wees nu niet geagiteerd als 't nog eenige dagen duurt! Bedenk dan dat alles goed staat, en ik eenvoudig wacht. Ik mag niet bederven door aandringen.
Ik verzeker je dat ik al uitzie naar advertenties van huizen te huur! Ja, en de verdeeling van de kamers. Myn beste Edu en myn flinke Non zullen ieder een kamertje hebben, goed ingerigt. Ik kan me zoo verdiepen daarin. En jy zult vertroeteld worden. Ik denk zoo aan warme kleeden voor je voeten, en een prettige kachel die makkelyk aanblyft. 't Moet een open haard zyn. En je krygt een warme chambreloub en een heele makkelyke stoel. En ik verheug me zoo de kinderen te zien eten. En ieder moet een dag zyn keus hebben, en vrydags visch. En je krygt al myn werken netjes ingebonden.
De schulden kan ik niet betalen, dat zou te veel zyn, maar wel heb ik een regeling gemaakt, dat we hoop ik rust zullen hebben.
Ik sla maar altyd aan jou over wat ik aan de regeering vraag. De uitlegging is te lang. De
| |
| |
hoofdzaak wat jou aangaat is dat je comfortable by my kunt zyn, zonder angsten. Ik zal je alles vergoeden, hoop ik. En als je dan eens weer komiek bent, dat ik om je lach. Ik heb gisteren gezongen.
[Dekker zal zeker dien dag met buitengewoon genoegen hebben gezongen, en zoo kwam hy er toe het te schryven. De waarheid is dat hy toen en altyd, zoodra de zorgen even op zy gezet konden worden, veel zong. Hy las veel, maar dat werd afgewisseld met allerlei knutselwerk, als het innaaien van boeken, het plakken van portefeuilles en doozen, het snyden van kleine houten voorwerpen, en, al knutselende, en ook onder het schaken, kon hy uren lang zingen aan één stuk. Hy had een goede stem en veel geheugen voor muziek.]
Mimi is een voorbeeld van trouw en moed geweest. Ze heeft honger geleden. Niet by wyze van spreken maar inderdaad, en nooit heeft ze geklaagd. Ze heeft my letterlyk in 't leven gehouden. Nu maakt ze (omdat ik drukte heb) de stukken voor de courant. Ik heb al aan Huet geschreven dat ik - al gaat het my goed - dat wil aanhouden. Het geeft f 25 's maands en vry haarlemmer courant. Dan kan je op de hoogte blyven van de zaken, daar de haarlemmer tegenwoordig goed is. Hy behandelt al wat er voorvalt.
| |
| |
Er is ontzettende spanning in Holland, en eigenlyk overal in Europa. Ik voorzie groote stormen!
Toen ik sprak van een huis huren dacht ik aan den Haag, want ik heb zoo'n idee dat ik je daar ontvangen zal. Hoe lang daar zyn? Later naar Indië gaan? Dat weet ik niet. De hoofdzaak is, dat ik weer aan den gang ben.
Ik had je graag meer gezonden dan die ééne thaler, arme meid! Dat kan ik nu niet. Houd je taai, zooals altyd. Kyk, ik kon nu wel aan R. schryven dat hy je iets zond, en hy zou het doen! maar ik moet de relatie eenvoudig houden. Dus, lieve, houd je goed en sterk. Zoo spoedig ik maar kan, zal ik je te hulp komen.
Ik hoop dat Potgieter, opmerkzaam gemaakt door Huet, begrypen zal dat je niet uit den nood bent.
[Later hebben wy reden gehad te vermoeden, dat Tine tydens haar verblyf in Italie maandelyks honderd franken door of van den heer Potgieter ontving. Dek wist het toen niet. Tine had nooit gepreciseerd, en hy dacht dat zy alleen geholpen werd aan schoolgeld voor Eduard. Toen zy in februari 1869 by Dekker terugkeerde, hield de hulp van den heer Potgieter op.
De heer Albert Verwey, die zoo goed was er de briefwisseling tusschen Potgieter en van Vloten op na te zien, schryft my dat hem daaruit gebleken s
| |
| |
dat Tine eerst frs. 50 maar na ‘de bloedspuwing in Jan. 1867’ tot haar terugkomst in Holland frs. 100 's maands als onderstand ontving. Dek heeft van een bloedspuwing in Januari 1867 niet geweten. Hy kreeg het eerst berigt van een dergelyke ziekte in april van dat jaar, zooals uit zyn brieven blykt.]
Huet is een solide bondgenoot! Dat hy naar Indie gaat is goed voor my, voor zyn invloed daar, maar hier in Holland zal ik hem zeer missen. Hy is droog (dat zegt hy zelf) maar men kan zoo op hem rekenen. Myn beste vrienden zyn altyd zoo droog geweest, dat weet je. Ik houd erg veel van algebra en meetkunst in vriendschap.
[Wel is het jammer, dat de brieven, die multatuli tusschen den 1en en den 31en December van dit jaar aan Huet schreef, niet bewaard zyn gebleven. Hun inhoud toch was van meer dan gewone belangrykheid.
Onder andere werd juist in dezen tyd, terwyl Dekker in aanraking met Rochussen was, uitvoerig gecorrespondeerd naar aanleiding der aan Huet gedane uitnoodiging, om te Batavia de hoofdredaktie van de Java-Bode op zich te nemen. Huet raadpleegde Dekker. Dek meende, dat het doel, waarnaar hy voor zich zelf en voor de regeering streefde, door Huet in Indië zeer bevorderd kon worden. Dientengevolge werd niet alleen over de verandering van maatschappelyke positie, maar vooral ook over de koloniale politiek gecorrespondeerd, waarvan Huet tot dusver zyn fort niet had gemaakt. Dek
| |
| |
trachtte, hem voor zyn overtuiging te dien aanzien te winnen; hy wilde mèt Huet de Java-Bode tot een bondgenoot smaken van het ministerie.
Een ander onderwerp, dat in die brieven werd besproken was, dat multatuli Huet in aanraking bracht met Rochussen. Dek had Huet steeds meer leeren achten en wenschte zeer (zie bladz. 144) hem een blyk van vriendschap te geven. Met toestemming van Huet schreef hy over hem aan Rochussen - ik herinner my niet, of daarby ook over de Java-Bode werd gesproken - en wel in termen, die dezen noopten, Huet uit te noodigen hem te bezoeken.
Maar het waren niet alleen dergelyke zaken waarover gecorrespondeerd werd. Zoo herinner ik my, dat Dekker lange lysten maakte van de meest gebruikelyke maleische woorden en uitdrukkingen voor Huet en de zynen om die op reis te bestudeeren.
Er zyn ook vele brieven van Huet aan Dekker verloren geraakt, maar de brief van 27 December 1867 (opgenomen in Brieven van Cd Busken Huet, Deel I blz. 184.) getuigt wat ik mededeelde.
Van de verloren geraakte brieven van Huet vond ik een stukje, het derde van een half velletje postpapier, terug in de brieven van multatuli aan den heer Roorda van Eysinga, met wien Dekker van 1870 af in briefwisseling is geweest. Aan eene zyde van dat papiertje zyn vyf regels met rood potlood aangehaald; blykbaar werd het stukje om die regels aan Roorda gezonden. Zy verhalen iets van de ontmoeting die de heer Huet volgens zyn brief van 23 december, den tweeden kerstdag met den heer Rochussen hebben zou:
| |
| |
‘En nu myne entrevue! Eerst werd over u gesprokken en gesproken (ik moet het zeggen) met belangstelling niet alléén, maar met onderscheiding. Het kwam my voor dat alle maatregelen om u met eere te doen terugkomen, genomen zyn.’]
Eigenlyk had ik dezen nog willen verzenden met de spoor van half twee. Dan doe ik hem in de wagon-bus en zie hem vertrekken. Maar gewoonlyk schryf ik dan langer, zoodat het te laat wordt om my voor 't uitgaan te kleeden, en dan gaat mimi op 't nippertje.
En nu was deze niet klaar. Want ik moest ook schryven aan R. en die spoor gaat nagenoeg op denzelfden tyd. Zoodat mimi nu met den hollandschen brief weg is, en niet met dezen. Nu je hebt dien van gister. Dat ik je nu zoo spoedig schryf is omdat ik sprak van een brief van R. dien ik wachtte. Nu hy schryft allerliefst. De klagt is maar dat alles langzamer gaat dan ik wilde.
Dat plan om my voor te stellen aan van Zuylen, den minister van Buitenlandsche Zaken en chef van 't Kabinet, is bon signe, vooral daar ik herhaaldelyk heb aangedrongen op kracht naar buiten tegen Bismarck en de veroveringszucht van Pruissen. Ik zie kans Pruissen een beetje te breidelen, en daarop heb ik in myn brieven aan R. herhaaldelyk gedoeld.
| |
| |
Dat ik Huet, die in Indie veel invloed hebben zal, met R. in aanraking bragt, is zeer mooi geslaagd. Huet zelf zal gefrappeerd zyn, dat hy - nadat ik verlof van hem kreeg om hem te noemen - zoo per omgaande direct uit den Haag ontboden werd. Van hemzelf heb ik daarvan nog geen berigt, doch R. schryft dat-i 't gedaan heeft. Vind je dat niet aardig? Geef me een prysje over myn manoeuvreren. Ik schryf en regel nu alles te gelyk en 't marcheert goed. Dit is nu tevens een regtvaardiging van myn lang nietsdoen. Ik lette wel op! Als ik niets deed was er niets te doen. Je ziet hoe ik op z'n tyd uit den hoek ben gesprongen, net als een kat, die ‘uren lang gedoken zat.’
Ik ben zoo opgeruimd! je hoeft niet te schryven, hoor! Maar wil je zonder vermoeienis een woordje zenden, heel graag! Frankeer niet. Ik heb R. geschreven dat hy my zenden moet. Hy doet het zeker. Komiek, he?
Maar dat is niet het geld waarvan ik jou steunen kan. Het is om hier schoon schip te maken en in den Haag te komen. Daarvoor moet ik het dus houden.
In een myner vorigen schreef ik je voorzigtig te zyn in je mededeelingen aan Stéfanie. Al myn schulden aftedoen is onmogelyk. (Later wel.) Ik
| |
| |
heb er al een lyst van, en 't is om te schrikken! Indien ik wat geld in handen kryg zal ik zeer zeer moeten oppassen. Ook in Holland zal ik niet bluffen, en er zal geen reden toe zyn. Ik weet hoe moeielyk het is om f 10 te betalen met f 1, en toch zal ieder die wat hebben moet over my heenvallen. Spreek dus enkel van begin van herstel, niet van herstel.
Wat zal Edu bly zyn! En Non! Ze zullen een goed vadertje aan my hebben. Ik zal met hen naar Scheveningen wandelen, en in 't Bosch, en ik zal hen veel genoegen doen. Daar vermei ik me al in. En jou vooral! Dag beste Tine, nu ga ik me kleeden en naar een koffiehuis wat couranten lezen. Van 't geld dat ik van R. wacht, moet ik myn horloge en mimi's horloge en haar doek terug lossen. De nood was hoog toen ik 27 november deze zaak begon. We hadden niets meer om te verpanden. Maar nu zal 't spoedig uit zyn! Dag beste meid! Dag lieve kinderen.
|
|