Brieven. Deel 7. Multatuli-Busken Huet 1866
(1893)– Multatuli– Auteursrecht onbekendAan den heer R.J.A. Kallenberg van den Bosch.Waarde heer van den Bosch! Gy zult het natuurlyk zeer vreemd gevonden hebben en misschien ondankbaar dat ik u niet heb geschreven, na 't ontvangen uwer bewyzen van welwillendheid. Ik weet dat myne vrouw geantwoord heeft, zy schreef 't my. En ik .... ik schreef niet uit verdriet. Na uw lieve assistentie hadt gy regt op een opgeruimden brief. Het tegendeel zou den schyn meebrengen of ik nog | |
[pagina 32]
| |
meer vroeg. Ik wachtte van den eenen dag tot den ander of ik vrolyk schryven kon, of althans niet erg verdrietig, maar die tyd komt niet. Als gy boos zyt over myn zwygen neem dan myn excuus aan: verdriet. Zie dat is nu juist de oorzaak dat ik zoo lang wachtte, dat ik ongaarne over dat verdriet spreek, en anders toch dan dàt heb ik niet te zeggen. Gedurig heb ik die zinsnede in 't oor van pag. zooveel uit den brief van mevr. Pruimers, waar ik den beginnenden dag vergelyk met een sarrend spook. Die échec met den verkoop myner portretten zal my dooden. Alles was er op berekend. Schryven voor eigen rekening, een eigen dagblad opzetten, zie, ik had met myn vrouw en kinderen kunnen zamenwonen en myn schulden betalen! En 't ergste is dat deze teleurstelling my 't werken belet, want ik heb nu niets dan bitterheid in myn ziel, en kan nu zelfs 't gewone niet doen, waarmee ik den boel zou kunnen gaande houden. 't Is met schryven van de Ideën, nu juist als met het schryven aan u. Ik kan niet van verdriet. Er is voor schryven zekere stemming noodig, zeker zelfvertrouwen, inspiratie. Ja, dat hoef ik ù niet te zeggen, nu, die stemming is bitter, die inspiratie is een vloek. Ik zeide ergens: | |
[pagina 33]
| |
de sterkste uitdrukking van smart is sarkasme. Neen, ik geloof dat het ultimatum zwygen is. Wie schelden, vloeken of zelfs spotten kan, voelt nog leven en heeft nog uiting. Maar er komt een tyd van wezenloosheid. Ik ben jaloers van een werkman die denken kan wat hy wil, en slechts moe wordt van lichamelyke vermoeienis. Och, die mislukking van de portret-historie kost my zooveel, en nu juist! Myn kinderen hebben er behoefte aan dat ik by hen ben. Ja, ik ben moedeloos. Als ik geen opgang maakte met myn geschryf zou ik nooit op 't idee zyn gekomen daardoor invloed uitteoefenen; maar wel opgang, met zoo weinig effect.... zie dat is verraderlyk! Het aantal brieven aan myn uitgever om Ideën is legio. En ook telkens kwamen er aanvragen om myn portret (vóór 't bestond). Bovendien kreeg ik allerlei brieven met vragen hoe men my kon steunen. En nu ik, uit dit alles besluitende dat de meening goed was, à contre coeur besloot dat portret zóó aantebieden, zyn al die enthousiasten op eens dood. Daar is iets traiterigs in, en 't breekt den band dien ik meende dat er bestond tussen myn lezers en my. Wel wist ik dat de meerderheid tegen my was, maar ik had oorzaak te bouwen op de hartelykheid van de weinigen die niet tegen my waren. | |
[pagina 34]
| |
Een paar staaltjes. Er bestaat hier in Amsterdam een soort Societeit ‘Indische Club’. (Ik ben er nooit geweest, omdat ik.... nu ja, om veel redenen). Geheel onverwachts, en zonder de minste aanleiding van myn kant, ontvang ik voor twee maanden een brief van die club, houdende berigt dat ik met algemeene stemmen tot eerelid was benoemd. Ik keek gek op, en bedankte beleefd. Nu moest ik toch denken dat er in die societeit geestverwanten van my waren? Zy hebben 't niet getoond, want niemand hunner heeft bygedragen tot het doel dat ik my voorstelde met de portretten. In heel Amsterdam trouwens hebben slechts 3 of 4 personen een genomen. In Utrecht gaf men my een serenade. 't Was een onbeschryfelyke drukte. Het plein voor myn deur stond vol. Nu wist ik wel dat dit au fond niets beduidt, en dat velen leven maken om 't levenmaken, maar toch uit alles bleek sympathie. De speaker van de commissie die binnen kwam zei, wyzende op de juichende menigte: als die menschen moesten kiezen voor de kamers.... Och, ik ben er misselyk van! Waar zou 't heen als ik ging uitweiden over al de décepties. Ook zou 't by 't aanhalen van voorbeelden schynen of ik van zulke voorbeelden hoofdzaak maakte. Neen, 't is de geest van 't geheel, en op den | |
[pagina 35]
| |
duur knakt dit. Want men verliest het zelfvertrouwen en zou op 't laatst niet meer durven concluderen dat 2 × 2 = 4 is. In plaats van werken, peins ik. En dat peinzen maakt me moe. Ja, als ik met vrouw en kinderen naar Amerika kon, of Sydney, om daar knecht te zyn, ik ging. Ik ben moe van den stryd op een terrein waar ik niet thuis ben. Als er zooveel zamenwerking ten goede was als nu door apathieke eenstemmigheid ten kwade, dan was er veel anders. Misschien dat myn bui weer over gaat, dat ik weer moed schep; [het vervolg Van dezen brief ontbreekt.] |
|