keeren in de meening dat ik iets zal behandelen van koloniaal politieke strekking. Ter voorkoming van teleurstelling dergenen die iets van my verwachten, wat my op dezen oogenblik niet gelegen komt te geven, breng ik ter kennis van het publiek dat ik my beyveren zal myne voordragten zooveel mogelyk geschikt te maken om te worden bygewoond door Dames.
Multatuli.
[En wel was het noodig, dat hy iets deed om in de behoeften van zich en de zynen te voorzien. Dit blykt uit de hier volgende advertentie die in de eerste dagen van Februari 1862 in een drietal dagbladen werd opgenomen.]
Ik geef kennis aan 't volk van Nederland dat ik voor my heb liggen een brief waarin iemand my dreigt met den verkoop van myn ‘boedel.’
Myn ‘boedel’ is: de kleêren myner kinderen.
Anderen boedel heb ik niet.
Dat is weêr uwe schande, Nederlanders, dat is niet myne schande.
Amsterdam, Eduard Douwes Dekker.
31 January 1862.
[In het stadsarchief berust een handschrift van deze advertentie met het byschrift ‘verzoeke gratis insertie’. Abusivelyk is dat handschrift gedateerd van 1861.
In Idee 84 zegt multatuli.]