stof gaf tot nadenken. Niet dat men zyn geloof zou gaan baseren op zulke toevalligheden maar er was iets aardigs in. De vromen zouden natuurlyk zeggen: ‘ziedaar God die antwoordt door de pen van een meisje!’ Onder den indruk van die gedachte vertelde ik dat aan iemand die my heel droog maar heel gepast vraagde: Of God my door dat meisje een duizend gulden of tien had laten zenden? Heel flink!
Enfin, ik tob, ik wurm zooveel ik kan. Het ergste is dat het geld weer zoo oploopt, al wat dat nu langer duurt zult gy daar en ik hier weer meer noodig hebben... 't Is de oude geschiedenis.
De vraag of je - als er van Indië kwestie is, moet medegaan of niet is my heel zwaar. Dan eens zeg ik ja, en dan weer neen. Ik hoop dat het maar voor een paar jaar zou zyn, en dan zou ik delegeren, en je zoudt, met Eugenie vind ik, ik denk in Engeland, moeten gaan wonen. 't Is heel hard; maar aan den anderen kant zou het ook verschrikkelyk zyn Edu nu naar Indië te brengen. Och, zeg me toch goed, wat je daarover denkt, en denk niet dat ik je achterblyven zal beschouwen als onhartelykheid, en ook moet jy my niet beschuldigen van onhartelykheid als ik er over denk om van je weg te gaan. Ik verlang dol naar je, en om thuis te wezen.