| |
| |
| |
Minnebrieven-tyd.
1861.
| |
| |
‘De minnebrieven zyn weinig begrepen. Du gleichst dem Geist den du begreifst, en omgekeerd. Maar de meesten gelyken den geest van multatuli niet.’
Vosmaer.
| |
| |
| |
Vervolg der brieven aan mevrouw Douwes Dekker - van Wynbergen.
[De serie brieven van multatuli aan Tine die afgebroken werd by brief LXX, in het deel ‘De Havelaar verschenen’ wordt hier vervolgd. Genoemde brief was gedateerd van 8 Dec. 1860. Zeer kort na dien datum moet de schryver naar zyn gezin in Brussel gereisd zyn, waar hy, zooals wy uit Brief LXIX bemerken, wilde afwachten hoe het met de ‘Nationale Inschryving’ zou gaan.
Van het eigenlyke verloop dier zaak, weet ik weinig meer dan uit de voorafgaande en volgende brieven blykt.
Uit een Noot by Brief LXVI kan men weten, dat de commissie voor die Inschryving den 29sten November 1860 geconstitueerd was. Tot de commissieleden behoorden de heeren Prof. Veth, Dr. Bleeker, Starkenborg van Straten en E.A. van Vloten. Ik meen
| |
| |
dat er meer leden waren, maar weet hun namen niet. De heeren Veth en van Straten zyn naar ze my geschreven en gezegd hebben, niet meer in het bezit van brieven of stukken van multatuli. De heer Bleeker is overleden, en omtrent den heer van Vloten heb ik niets te weten kunnen komen.
Bleeker was een vriend van multatuli geweest, toen ze jongelui waren. Als parenthesis voeg ik hier eenige bladzyden betreffende hem uit myn dag- of notaboek in.
Ik wandelde met Dek in Amsterdam, (namelyk in het vroege voorjaar van 1881) en keek uit naar een apotheek.
- Wacht, zei hy, dan zal ik je eens den weg wyzen!
Dit was geen kleinigheid voor hem. Hy had zeer weinig ‘locaal-memorie’, gelyk Dek zelf, zich uitdrukte, en moest zich byna altyd laten leiden. Maar ditmaal wist hy den weg. We gingen door de Kalverstraat, over den Dam, en den Nieuwendyk een eind op.
- Wacht, zeide hy, hier links, nu nog een paar huizen... ja, ik weet het wel!...
En werkelyk daar was de apotheek.
- Zie je wel? zei hy trotsch.
Een man van middelbare jaren stond achter de toonbank; ik verlangde wat ik noodig had, en onder het afwegen zeide Dek:
- Mynheer, weet u wel dat het een beroemde plek is waar u daar staat?
En in antwoord op het verwonderde gezicht van den man:
| |
| |
- De groote Bleeker heeft daar gestaan, op dezelfde plek waar u nu staat. Dat is nu... laat eens zien... een 40 jaar geleden. Toen stond hy daar, achter diezelfde toonbank. Ja, ja de ichthyoloog. U kent hem wel?
- Wat zegt u mynheer! Neen dat wist ik niet.
En toen we weer op straat waren zei Dek: Ja daar stond hy, den heelen dag en maakte drankjes, en nam de boodschappen voor de juffrouw aan, en moest de kinderen zoet houden.
- Hoe kende je hem? vroeg ik.
- Dat weet ik niet. Hy was ook menist, ik denk van de cathechisatie. Zyn ouders woonden in Zaandam, daar ben ik ook eens met hem geweest. Het waren heel burgerlyke menschen; zyn broer reed door de plaats met een kruideniers wagen, zoo'n gewone knecht. Maar studieus was hy!... Als hy den ganschen dag gewerkt had in de apotheek voor de kost, studeerde hy 's avonds laat in de kou op zyn kamertje... als hy ten minste een stukje kaars had kunnen machtig worden. Het was een zonderlinge jongen! We spraken nooit over geloof of zoo iets, maar als ik me nu van achter het ongeloovige, minachtende gezicht voorstel waarmee hy domine Doedes en diens praatjes over God behandelde, verwonder ik me nog. Ik was in dien tyd heel gewoon, en twyfel aan wat dominé of m'n moeder zeiden kwam niet in me op. Maar, zooals ik het nu achteraf beschouw, was hy toen al ongeloovig en dat was sterk; vooral wanneer men den kring waartoe hy behoorde in aanmerking neemt. Ik zocht hem soms op in die apotheek en
| |
| |
ging soms met hem wandelen. Myn moeder scheen er niets tegen te hebben, en liet me begaan. Eindelyk zag de familie in dat het zonde was van den jongen, hem niet vooruit te helpen. Ze sloegen de handen in een om hem te laten studeeren, en brachten met veel moeite duizend franken by elkaer waarvoor hy naar Parys zou gaan. Dat heeft hy gedaan. Hy heeft daar een heel jaar geleefd van die som, en heeft zyn tyd zoo min verkwist als zyn geld.
Toen ik later in Indië was, kwam hy uit als officier van gezondheid. Dat was een heele gebeurtenis. Heb je 't al gehoord? Bleeker komt uit! En ik stelde er my veel van voor. Nu, wel bezien, hy was dezelfde drooge jongen van vroeger, maar dat hy 't was, 't makkertje van myn schooltyd, dat maakte hem belangryk. En, verbeel-je, een van zyn eerste vragen was of ik ook een geschikte vrouw voor hem kende. Geschikt wou zeggen: ryk. Nu, daarin is hy later geslaagd.
Die rykdom was niet noodig voor hem, daar was hy te dor voor, maar voor zyn studie. Hy was nu officier van gezondheid, ja, maar de visschen waren zyn doel. Hy practiseerde... nu ja, zooveel hy moest, maar altyd zocht hy zoo geplaatst te worden, dat hy zyn studie kon vervolgen. En later, toen hy een ryke vrouw hàd, kon hy zyn ontslag nemen; van toen af leefde hy alleen voor de visschen. Ja, je moogt zeggen wat je wilt, het is ook myn smaak niet, maar eerbiedwaardig is 't toch! Als ik zoo'n leven naga, zoo'n heel leven uit een stuk, éénzelfde streven van den beginne af aan... het is toch
| |
| |
ook schoon! Het is waar, er zat hem niet veel in den weg... hy had niet veel ‘trainbuben’ te overwinnen... maar toch het is eerbiedwaardig!
Zoo sprak multatuli over Bleeker. Wat hy met ‘trainbuben’ eigenlyk bedoelde, kan elke lezer van de ‘millioenenstudien’ weten.
Hier volgen nu twee brieven die de heer Bleeker gedurende multatuli's afwachtend verblyf in Brussel aan hem schreef.
| |
's Gravenhage, 27 Jan. 1861.
Waarde Dekker!
Uw' brief van 9 Jan. ontving ik gelyktydig met een' brief van den heer Veth van den 15en dezer. Ik heb aan zyne uitnoodiging voldaan om te Amsterdam te komen en met de HH. Van Vloten, Van Straten enz. te bespreken wat in uw belang te doen zou zyn.
Van deze konferentie thans in den Haag terug, haast ik my uwen brief te beantwoorden.
Ik moet u al dadelyk zeggen dat thans het oogenblik tot provocering eener nationale demonstratie zeer ongunstig zou wezen. Gy verlangt natuurlyk openhartigheid van my. Ik zal openhartig zyn.
De indruk van uw werk is reeds aanmerkelyk verflauwd en heeft niet gewonnen door hetgeen gy later hebt geschreven.
De beroepen op de natie om bydragen voor de ongelukkigen door watersnood en koude, zullen haar voor het oogenblik minder opwekbaar maken voor uw belang.
| |
| |
Maar bovenal hebben de recensies in het Bataviaasch Handelsblad van uw werk de sympathie van velen voor u verminderd, en die recensies, uitvoerig en warm, staan nog onaangevallen en niet wederlegd daar. Ik weet niet of het in uw plan ligt te refuteren wat daarin voorkomt betreffende uwen persoon. Zeker is het, dat ik u niet gezinde personen ken, die gereed zyn een' veldtogt tegen u te openen en zeggen gewapend te zyn met stukken, welker openbaarmaking uwe belangen misschien niet zouden bevorderen. In allen gevalle ben ik met velen overtuigd dat op dit oogenblik op geene groote sympathie voor u te rekenen is. Misschien kan eene demonstratie als de door u bedoelde, na eenig tydsverloop de gewenschte uitkomst hebben.
En nu acht ik my verpligt, als oud vriend die het wel met u meent en altyd heeft gemeend, op gevaar af van u te mishagen, over een ander denkbeeld te onderhouden.
Hoofd en rigting van het Koloniaal bestuur zyn veranderd. Ik geloof dat die rigting zal wezen meer overeenkomstig de uwe. Voor een principe hebt ge vrywillig de dienst verlaten en uw bestaan opgeofferd. Voor dat zelfde principe kunt ge weder in dienst treden en uw bestaan herstellen. Niemand zou het in u laken, ieder zou het in u pryzen. Welnu, mogt ge wenschen weder in Koloniale dienst te treden, dan wil ik gaarne alles wat in my is aanwenden om u zulks gemakkelyk te maken. Dat willen ook de HH. Veth en Van Straten doen, en ook die HH. en de heer Van Vloten hebben als hunne overtuiging uitgesproken dat deze de weg zou
| |
| |
zyn om duurzaam het lot van u en van uwe familie te verzekeren.
Denk hierover eens na, maar met bedaardheid. Ik vrees dat, al mogt veel openbare sympathie nog nader uw deel worden, uwe toekomst daarmede geenszins verzekerd zal zyn en uwe verdrietige positie er niet door zal ophouden, tenzy slechts voor enkele weken of maanden. De moed van de spade, in uw werk uitgedrukt, is eene illusie. Dien moed heeft niemand, en gy kunt ook veel nuttiger zyn dan door dien moed te toonen.
Ik herhaal het, waarde Dekker, dat ik dit schryf op gevaar af u te mishagen, maar bedenk dat een goed vriend goede raad behoort te geven en niet opwekking van illusies of vleyende komplimenten. En daaruit zult gy de overtuiging erlangen dat ik tot die goede vrienden van u behoor.
Steeds uwe Bleeker.
| |
's Hage, 4 Febr. 1862.
Waarde Dekker.
Onmiddellyk na het ontvangen van uwen brief van den 1en dezer heb ik er werk van gemaakt de couranten te bekomen, waarin de resensiën van Max Havelaar enz voorkomen. Sedert moet nog eene nieuwe recensie in de Rotterdamnier geplaatst zyn, welke evenmin gunstig moet wezen, maar welke ik nog niet heb gelezen. Ik zie geen kans u alle die couranten te bezorgen, maar het kan niet missen, dunkt my of gy moet ze te Brussel
| |
| |
kunnen lezen, of de heer Van Vloten u er wel aan kunnen helpen.
Men komt in die recensies nog al sterk op tegen de waarheid van meerdere feiten ofschoon men geneigd is te gelooven dat ze ter goedertrouw door u zyn medegedeeld.
Den heer Lion ken ik persoonlyk en ik verdenk hem niet in het minst van kwade trouw, maar naar ik meen bespeurd te hebben is hy in het bezit van talryke dokumenten en zelfs van een of meer brieven van u zelven, die gezegd worden by openbaarmaking niet in uw belang te zullen werken. Ik laat deze kwestie echter in het midden. Gy moet zelf het best weten wat ten dezen raadzaam is te doen of te laten.
By het ministerie van Kolonien heb ik in uw belang naar best vermogen gewerkt. Ik kan evenwel niet zeggen dat ik er zeer gelukkig geweest ben. Ik heb veel vernomen, ook van de zyde uwer familie, waarover ik verbaasd heb gestaan en hetwelk ik niet kan gelooven. Maar ik heb ook gehoord dat u reeds plaatsingen van wege het ministerie van Kolonien zyn aangeboden doch dat ze door u zyn van de hand gewezen. Niettemin komt het my voor dat men genegen zou zyn u toch weder te plaatsen, indien gy verzoek er toe deedt en uwe eischen niet te hoog gestemd waren. Ik mag u thans geen' nieuwen raad geven, vermits gy nu zelf het best dient te weten wat gy doen wilt en kunt.
Ontvang met myne beste wenschen en groeten de verzekering dat ik steeds vriendschappelyk ben
H. Bleeker.
| |
| |
Men ziet dat de zaken niet naar wensch vlotten. Multatuli reisde dan ook naar Holland om de dagbladartikelen waarvan gesproken werd te lezen, en des noods te beantwoorden.
Zyn eerstvolgende brief aan Tine, zonder datum, moet naar men uit den datum van het op pag. 22 opgenomen Ingezonden Stuk kan opmaken, den 18den Febr. 1861 geschreven zyn.]
|
|