Brieven. Deel 4. De Havelaar verschenen 1860
(1890)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
doet my genoegen. Ik ben benieuwd naar den afloop van uw bezoek by van Vloten. [Zoo ik my niet vergis was de hier bedoelde heer Van Vloten resident in Indie geweest; hy leefde met zyn gezin in Brussel en was niet verwant aan den theol. dr. van dien naam.] Het is eigenlyk toch voor u pleizierig eindelyk eens weer in een fatsoenlyken kring te wezen. Deel my goed mee wat er alzoo voorvalt en hoe de pierewieten zich gedragen hebben. Nog heb ik geen antwoord op het gevraagde geld van v.L., ik denk echter dat dit aan den zondag ligt, en dat er geld op de post is gedaan door den bankier heden na 't bureau. Dus waarschynlyk morgen. Ik ben toch niet ongerust over u, want ik ben zeker dat het komen zal, en mogt gy intusschen verlegen zyn dan zal je je wel weten te redden, daar het niet is alsof er niets verwacht wordt. Jan had wel uit den hoek mogen komen. Maar neen! Allerlei vertellingen over donkere toekomst, enz. Nu ontken ik niet dat thans by de intrekking van den Vryen Arbeid de zaak beroerd wordt... Een brief van Van Prehm, die my schryft morgen by my te zullen komen. Ik heb Jan geschreven om in Amsterdam naar de Dageraad te gaan en te vragen of ze den | |
[pagina 73]
| |
Max Havelaar niet beter zullen aankondigen. Ik begryp het niet. Ik klaag by v.L. steen en been over de Ruyter. 't Is een ware schande. Ik denk dat ik een soort vervolg op Max zal schryven, en dat by Nygh uitgeven. Die zal er meer beweging mee maken. Nygh zegt de Ruyter had 1000 ex. naar Indië moeten zenden. Dat ik nog altyd hier ben is omdat ik nu eens aan v.L. myn adres hier heb opgegeven en hier geld wacht. Ook heb ik morgen hier een zaak. Als ik geld ontvang en die zaak is afgeloopen dan ga ik even naar Amsterdam, en even in den Haag by Fuhri aan... [Zie vorig deel blz. 39.] ...en daarna zal ik beslissen waar ik myn hoofdkwartier zal opslaan. Die zaak is deze: toen ik van morgen dien brief van v.L. kreeg [Vermoedelyk sloot de schryver den brief van Van Lennep by den zynen in] met de vertelling over Auguste Barbier, ben ik uitgegaan en heb aan Nygh gevraagd of ik hier ergens een lokaal kon huren. Hy liet my den weg wyzen naar 't Notarishuis, waar een zaal is die gewoonlyk dient tot het houden van verkoo- | |
[pagina 74]
| |
pingen. Heden avond staat er in de N.R.C.: ‘multatuli noodigt het fatsoenlyk Rott. publiek uit hem eenige oogenblikken gehoor te verleenen in de groote zaal enz. morgen middag te twee uren. Hy zal noch over zich zelven, noch over den Havelaar spreken.’ Neen, ik zal wat hulp vragen voor Barbier. Ik kan niet verdragen dat die man, de dichter der Jamben, een poeet dien ik in kracht en gloed boven Victor Hugo stel, een oude broek draagt. Zorg voor je eigen broek, zal je zeggen, maar ik meen dat te doen door wat hulp voor Barbier te vragen. Hier in Rotterdam zyn velen die mys zien willen, en zoo heb ik het 't liefst. Ik zal je trouw schryven hoe die séance afgeloopen is. Dag lieve hart. Kus de pierewieten. |
|