multatuli zond het handschrift van zyn ‘Bruid daarboven’ aan den heer Van Hasselt, in weerwil dat deze heer hem geen hoop had gegeven op groot geldelyk voordeel, en deed er tegelyk een afschrift by van den brief dien hy in 1858 aan den Gouv.-Gen. in ruste Duymaer Van Twist geschreven had, om daardoor te verklaren hoe het kwam dat hy zoo arm was.
Intusschen begon hy nu den Max Havelaar te schryven en voleindde dat werk in korten tyd. Terwyl hy bezig was het te copieeren liet hy aan zyn broer Jan vragen of deze de kosten voor druk en uitgave wilde bestryden? Hy beloofde dit te doen.
De heeren Van Lennep en Eduard De Vries waren ingenomen met de ‘Bruid daarboven’, en de laatste kwam naar Brussel om met den schryver over de opvoering te spreken. By die gelegenheid las multatuli hem brokstukken uit Max Havelaar, onder anderen de slotpassage, voor. De Vries raadde hem aan zich tot den koning te wenden vóór hy zyn boek publiceerde; hy (De Vries) scheen onder den indruk van het werk en sprak er over met de heeren Van Hasselt en Van Lennep.
Intusschen zond multatuli zyn handschrift aan zyn broeder. Met het schryven daarvan had hy een dubbel doel beoogd, namelyk: verbetering van het bestuur in Indië, en herstel zyner eigene positie. Zoo hy dit dubbele doel bereikte, wilde hy gaarne zyn boek on gedrukt laten. Intusschen verzocht hy zyn broeder het handschrift aan de heeren Van Hasselt en Van Lennep te Amsterdam te zenden, opdat ook zy er kennis van