Brieven. Deel 2. Vervolg eerste periode 1846-1859
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 98]
| |
langen en aan myn wensch voldaan door my mede te deelen wat gy aan hen geschreven hadt. Daarom wil ik my ook over uw stilzwygen jegens my niet beklagen; ik kan er, buiten gebrek aan tyd, nog wel andere redenen voor uitvinden; ik-zelf heb zoo dikwyls aan u geschreven en even dikwyls myn geschryf weêr verscheurd; over al wat verleden is zou ik u moeten spreken, en misschien dagen lang spreken. Daar komt de tyding van uw huwelyk, van uw aardsch geluk, van een vrede na zooveel stormen, dien ik my gaarne denk als eert voorbode en afbeeldsel van den vrede des gemoeds dien gy na zooveel zielestryd en smart wel boven alles zult behoeven en begeeren. Ik heb nu lust noch tyd noch hart om u over iets anders te schryven dan over die heerlyke uitkomst, die ook my een vergoeding is voor alles wat ik met u geleden heb. Mevrouw Everdine Huberte Douwes Dekker, Baronnesse van Wynbergen - het is de eerste maal dat ik dien naam schryf, en daarom doe ik het gaarne eens voluit - mag wel weten dat zy ook my een zeer donkere plek aan myn gezigtseinder heeft opgehelderd, en dat ik haar dank weet, hartelyk dank, dat ik weder met blydschap en hoop en moed naar Java en het Oosten kan heenzien. God, die u beiden te zamen bragt, geve u in elkander de keur Zyner zegeningen. 't Is ook voor een vreemde altyd treffend eu verblydend wanneer de Hemelsche Vader zoo voor twee Zyner kinderen tevens zorgt, en hen door elkander gelukkig wil maken, - wat moet het niet zyn voor den vriend die er by staat (in den geest even digt | |
[pagina 99]
| |
er by staat, als landen en zeeën ons ver van elkander scheiden). Zend my spoedig eens omslagtig berigt van uw huisselyk leven en huisselyk geluk - of zoo gy 't my niet schryven wilt, zend het naar Holland over, dan is het toch ook voor my. Ik verlang meer van u te hooren, meer ook van uwe uitzigten en voornemens. Ik heb nog altyd, en nu meer dan ooit, groote dingen met u voor. Als gewoon ambtenaar kan ik u daar in de O. Indiën niet laten, daarvoor zyt gy my te veel waard en de O.I. my van te veel belang. Gy hebt daar ginds een goed deel van Nederlands toekomst in handen. Neen! zeg my nu niet dat er ‘onder zulk een bestuur’ niets is aan te vangen, en dat binnen vyf-entwintig jaar alles verloren is wanneer er geen verandering komt die veel van een omwenteling moet hebben. Ik ben volstrekt geen man van de oppositie, en wat nog erger is - ik ben tamelyk doof voor al wat de mannen van de oppositie vertellen. Ik zie wel groote gebreken, ik vind wel overal schuld, - overal, by overheid en niet-overheid - maar ik geloof niet aan die hervormingen van buiten af, aan dat ‘in orde brengen van 't horologie door aan den wyzer te draayen’ gelyk Asmus het noemt. Ik verwacht meer van andere menschen dan van andere wetten, meer van goede bestuurders, dan van een goed bestuur. En onder die goede bestuurders moet gy boven aan komen, zoo 't kan in rang, maar - wat zeker kan - in krachtbetoon. Het Vaderland heeft regt om wat uitstekends van u te verwachten, uw verblyf in de O. mag niet spoorloos voorbygaan. Men moet | |
[pagina 100]
| |
er na honderd jaren nog spreken van 't geen gy goeds en groots gewerkt hebt. Ook voor nog hooger belangen, voor ons Christendom moet gy werkzaam zyn. Onze O.I. voor Nederland te behouden en voor Christus te veroveren, is in dezen tyd onze dringendste behoefte en onze heiligste roeping. En wordt die heerlyke uitkomst verkregen, Eduard, dan moet ik uw naam hooren onder de namen der edellieden waaraan we dat te danken hebben. Zoo droom en denk ik tegenwoordig gaarne over u, in lichte, aangename beelden. Maar over die allen heeft Gods hand toch weêr een somber floers geworpen. Ik zal niet wagen u te troosten over het verlies uwer moeder; ik weet aan my-zelven dat men over dit verlies zich niet kan, noch mag, noch wil laten troosten. By alle wenschen en uitzigten van den zoon loopt alles eindelyk uit op ‘moeder’ en op de vreugd die zy er van zal hebben; en als zy van ons is weggenomen dan is het langen tyd alsof ons leven zyn doel verloren had. Dit eene maar wil ik u zeggen: God heeft Zyn tyd goed en wys gekozen, niet waar Eduard? Goed voor haar, want zy was moede van het leven, goed voor u. Hy nam haar niet weg eer Hy u gaf wat u staande kan houden, en staande zal houden. Ook is er nog heerlyker vreugd dan die een moeder op aarde van haar zoon kan smaken, en nog zaliger ontmoeting dan in dit Vaderland, waar wy toch vreemdelingen zyn. Wat heb ik veel geleerd en veel goeds genoten aan het ziek- en sterfbed van uwe zuster Mine. Al had ik daarvoor alleen naar Utrecht | |
[pagina 101]
| |
moeten komen, ik zou begrypen waartoe my die verplaatsing had moeten dienen. Ook uw broeder Jan heb ik toen nader leeren kennen, en nog meer hoogachten dan ik reeds lang gedaan had, vooral uit zyne brieven. Over 't geheel gaat het my hier goed. Myn gezondheid laat wel wat te wenschen over, maar verhindert my toch niet myn Evangelie-werk te verrigten, en ik ben hoogst gelukkig door de liefde waarmede men my overal te gemoet komt. Semper amoris egens dat was - ik weet niet of het u nog heugt - van over lang de vertolking van myn naam die ik als zinspreuk van myn leven had aangenomen. Wat God my van die liefde met de eene hand onthouden heeft, geeft Hy my met de andere dubbel weder in myne gemeente en gemeentekinderen. Maar ik word ontrouw aan myn plan. Ik had my vast voorgenomen u niets over my-zelven te schryven, eer ik van u over u nader berigt had ontvangen. Wanneer gy hardnekkig blyft volhouden van niet directe aan my te willen schryven, dan hebt gy een dergelyke contre-manoeuvre van my te wachten, dan ga ik beproeven om een correspondentie aan te knoopen met Everdine; - ik schryf dien naam daar voor den tweeden keer, en wil niet langer uitstellen myn regt als vriend te doen gelden. Het papier is vol, en ik heb u zoo goed als niets geschreven. Haast zou ik dezen brief weêr verscheuren. Om niet daartoe te komen wil ik hem aanstonds sluiten en verzenden. Vaarwel Eduard, groet myne zuster en vriendin van my. Al het geluk dat gy smaakt geniet ik mede, al het goede dat gy doet en tot stand brengt | |
[pagina 102]
| |
komt ook op myne rekening. God zegene u en geve u vrede. Hem en onzen Heer Christus bevolen. Van uwen Abraham.] |
|