| |
XXXVI.
Poerwakarta, 26 Maart 1846.
Heden morgen schreef ik beide inliggende brieven, lieve beste bruid. Lees ze; als ze goed zyn zoude ik gaarne zien dat dezelve naar P.S. verzonden werden. Vooral ten aanzien van den brief aan nicht verzoek ik uwe oplettendheid. Ik heb met voordacht zoo geschreven. Ik geef nicht in den brief waarlyk al de eer die haar toekomt, maar tevens laat ik goed hooren wat volgens my ons toekomt. Beoordeel dien brief eens heel oplettend, lieve beste, en laat u niet te veel leiden door de half ondergeschikte positie welke er ten uwen aanzien altyd met nicht bestaan heeft. Uwe hartelykheid en dankbaarheid voor het genotene zyn wel geplaatst, maar ondergeschiktheid lieve engel zoude voortaan minder passen. Vindt gy echter den brief niet goed, houd dien dan gerust by u en schryf het my, dan zal ik veranderen wat u niet aanstaat, want lieve beste gy moet
| |
| |
nooit uw oordeel beneden het myne stellen. Als mevrouw van der Hucht wèl denkt, en dit vertrouw ik, zal het haar omtrent uwe toekomst gerust stellen, daar zy nu toch ziet dat ik niet gedoog dat men u te na komt. Ik weet wel myne lieve dat gy liever ziet, dat ik my niet op eene wyze voor u interesseer die ons vyanden maakt, maar zoude deze brief daartoe leiden?
Morgen hoor ik toch iets van myne lieve bruid, niet waar? Maandagmorgen, den dag na myne aankomst, stond ik er onwillekeurig by toen Nikolaas het postpakket openmaakte. Hoe gek, niet waar? Maar morgen mag ik er toch weer by staan, en dan nog een paar postdagen, en dan niet meer, dan heb ik de lieve bruid zelve in plaats harer lieve brieven.
Het geeft my een wonderlyk gevoel geene brieven meer van myne Eefje te zullen ontvangen. Een jongen verloor een stuiver en schreide. Een heer gaf hem twee stuivers in de plaats en de jongen schreide voort. Waarom toch? vraagde de man. ‘Och m'nheer, had ik nu dien stuiver niet verloren dan had ik nu drie!’ Zie, Eefje, ik ben wel eenigzins in het geval van dien jongen. Weldra zult gy altyd by my zyn, en hoe innig gelukkig my uwe tegenwoordigheid maken zal, denk ik toch dat ik meermalen met
| |
| |
een soort van teleurstelling den postdag zal te gemoet zien, die my geen brieven meer brengen zal. Dan zal ik treuren om den stuiver dien ik verloren heb, en wel eens vergeten dat ik daarvoor oneindig meer in de plaats heb gekregen. Het komt my voor als ondankbaarheid om uit verlangen naar eene schoonere toekomst te vergeten hoe gelukkig ik met uwe brieven was, en ook hoe aangenaam het schryven aan u was, de uitdrukking van al wat ik dacht, geloofde en gevoelde.
Ik zal morgen al uwe brieven in een enveloppe doen, er zullen nog eenige bykomen, en dan bewaar ik het pakje als het schoonste souvenir om te openen op den 10, 11 of 12 April 1847, den verjaardag van ons huwelyk. Ik schreef u daarover reeds vroeger, myne lieve, toen wist ik nog zoo naauw den datum niet te bepalen, wat zyn wy gevorderd sedert al ons schryven vóór N.J! Ik maak er my een illusie van op dien dag u heel ernstig te vragen of gy gelukkig zyt, en als gy dan toestemmend antwoordt, en u zoo gelukkig gevoelt als liefde u heeft kunnen maken, o lieve Everdine, dan zullen wy op dien dag zoo innig tevreden op den 26 Septr. 45 terugzien. Al het verledene is my als een zalige droom. Batavia, Bolang, Parakan Salak en Tjanjor komen
| |
| |
my voor den geest, en overal zie ik u. Weldra zullen er nog andere beelden by komen als ik aan het verledene denk, plaatsen en omstandigheden waar en waarin ik by u zal geweest zyn, na Tjanjor.
Wanneer nu hier deze brief eindigde wenschte ik wel den loop uwer gedachten te kunnen volgen na dat lezen der woorden: na Tjanjor. Leg den brief eens neer, en denk dan, en schryf my wat ge gedacht hebt. Durft ge dat, en wilt ge dat?
Hoor eens lieve, laat ons de weinige dagen die ons nog tot briefschryven over zyn goed gebruiken. Laat ons elkander toonen dat wy niet alleen faute de mieux geschreven hebben, maar dat het ons een werkelyk genot is geweest door tot het laatste toe alles wat in ons hart omgaat, mede te deelen.
Na Tjanjor dus. Als de plegtigheid is afgeloopen en de gelukwenschingen ontvangen zyn, zult gy waarschynlyk heel kort daarop de omringende personen vaarwel zeggen, en hetzy wy naar Buitenzorg gaan, of direct naar Poerwakarta vertrekken, in allen gevalle bevindt gy u dan met my op reis. Ik geloof het dat gy my liefhebt en my vertrouwt, en toch voorspel ik u dat in die eerste oogenblikken uwe stemming zeer weemoedig wezen zal. Het afscheid van Sophie zal u treffen, zelfs mevrouw Obdam zal u eene belang- | |
| |
ryker persoon toeschynen dan vroeger, en gy zult by u zelven zeggen: ‘ik wist niet dat ik zoo aan haar gehecht was.’ Dit is echter schyn. Noch haar, noch Sophie, noch het huis dat gy verlaat, zult ge betreuren, maar de gedachte dat nu eindelyk uw levenslot onherroepelyk beslist is, zal u als lood op het hart drukken. Rutering zeide het onlangs, en ik geloof het gaarne. Nu nog zoude het u spyten als ons huwelyk werd uitgesteld, en toch houd ik my overtuigd dat op het beslissend oogenblik eenig uitstel u welkom zoude zyn. Ik geloof dat dit by alle brave meisjes het geval is, en menig huwelyk zoude verschoven worden als men niet vreesde een gek figuur te maken. Ik zeide u onlangs dat ik my niet goed in uwe positie verplaatsen kan, dit is de waarheid maar ik gevoel er toch wel iets van.
Heeft er niet eene worsteling by u plaats tusschen begeerte naar de toekomst en gehechtheid aan het verledene, tusschen liefde en schaamte? Antwoord my daar eens goed op, lieve engel, en denk er aan wat ik u verzocht heb om namelyk den tyd die ons nog tot schryven overblyft goed te gebruiken. Onze verloving is juist zoo geweest als ik geloof dat ze wezen moet, eene langzame toenadering tot het huwelyk, en wy zyn ver genoeg gevorderd om den stap te doen, die allen
| |
| |
afstand tusschen ons moet wegnemen. Wees in uwe volgende brieven nog openhartiger dan ooit denk lieve, dat het de laatste zyn zullen.
Stel nu dat wy zooals ik altyd nog geloof naar, Poerwakarta zullen gaan. De eerste plaats waar wy toeven zullen is Tjikalong. Ik noem nu die kampong niet in scherts, geloof my. Dan hebben wy tien palen afgelegd; dit is ruim genoeg, het is eene lieve nette plaats wraar gy zeer comfortable logeren kunt. Waarschynlyk komen wy daar tegen den middag vyf à zes uur. Wy zullen te zamen theedrinken, en ik die anders nog al stoutmoedig ben, zal er tegen opzien u een kus te geven. Waarschynlyk zullen wy beide verlegen zyn. My zal het toeschynen alsof ik u door te groote gemeenzaamheid beleedigen zoude, en misschien zal ik meer afstand in het oog houden dan gy zelve verlangt. Menigmaal vraagde ik u hoe het aangaande zekere zaken in uw binnenste gesteld was. Eens, in de fabriek, stemdet gy iets toe, maar overigens scheen het alsof al myne meeningen vry ongegrond waren. Hoor eens Eefje, over het algemeen weet ik zeer zeker dat uw geslacht juist zoo is als het onze, en vrouwen die niet heel zedig zyn, zelfs nog erger dan wy. Gy begrypt echter wel dat ik u niet met anderen gelyk stel, ik acht u zeer hoog, geheel afge- | |
| |
scheiden van myne liefde. Maar daarom houd ik u niet voor flaauw. Sedert uw 18de jaar hebben duizende gedachten die gy nooit noemen zoudt uw hoofd doorkruist; uw gestel is er niet naar om slechts van tulle en neige te droomen. Is het niet waar, lieve beste lieve bruid? En waarlyk ik hoop dat gy zoo zyt. Eene koele vrouw zoude my slecht passen, want ik ben niet koel.
Schryf my eens goed myn engel, hoe gy verkiest dat ik te Tjikalong omtrent u handel. Ik wil noch niais wezen door te groote beschroomdheid, noch u krenken door te groote familiariteit. Geloof my dat uw wil op dit punt my heilig wezen zal. Nu moet ik u nog iets zeggen dat u misschien eene vreemde waarschuwing toeschynt, maar ik wil niet dat gy u in iets bedriegt. Stel u van dat andere niet te veel voor, en denk dat het begrepen was onder de zaken waarvan Salomon zeide: alles is ydelheid. En hy kon het weten want hy had N.B. 800 vrouwen. Rhynvis Feith (de dichter van: Le Tombeau) stond in betrekking tot een duitsch meisje, als voogd geloof ik. Hy had er zich op toegelegd heel vertrouwelyk met haar te zyn, en bracht het zoover dat zy niets voor hem achterhield. Zy trouwde en den dag na haar huwelyk, vroeg hy haar volgens zyne gewoonte hoe zy geslapen had? Zy waren
| |
| |
alleen; en daar zy van hem gewend was over alles onderhouden te worden, meende zy dat dit eene soort van gewetensvraag was, en geene gewone ochtendbeleefdheid. In plaats van dus te antwoorden: heel wel, ik dank u, bekende zy zeer naïf, den ganschen nacht gedacht te hebben: ‘lieve hemel, is het anders niet!’. Dat gezegde drukt veel uit. Vooreerst blykt daaruit dat de verwachtingen van meisjes wel degelyk hoog gespannen zyn (Feith zegt er uitdrukkelyk by, dat het een braaf zedig meisje was) en ten tweede dat die verwachting heel dikwyls wrordt teleurgesteld. Hoe vindt ge die historie? Zult gy ook zoo openhartig wezen? Ik vertrouw er zeker op.
Vrydag avond. Ja myne beste, ik kreeg van morgen uwen brief met de ongeslotene aan myne moeder. Die brief was heel lief en hartelyk, en slaat volkomen met hetgeen ik over u geschreven heb.
Ik moet wel aan v.d. Hucht schryven, want gy vraagt het my. Maar lieve ik zie er zoo tegen op. Hoe zal ik hem noemen? Enfin, ik zal er dadelyk aan beginnen.
Zie zoo, daar ligt de brief. Ik heb hem geschreven zooals men castorolie inneemt; snel, om de leelyke smaak. Zie je, dat ik u vry goed gehoorzaam? Het was my waarlyk eene opoffering
| |
| |
er aan te beginnen, maar nu het af is, is dat bezwaar ook al weer voorby. Ik onderwerp ook dien brief aan uw oordeel. Als dezelve niet deugt, zal ik eene andere maken; maar het is my zeer moeyelyk.
Lieve beste, hoe moet het nu met de communicaties? Is het nog tyd genoeg na den 5den? Moeten er naar Holland ook statieuse kennisgaven? Ik denk dat gy dit wel by uwe brieven zult hebben afgedaan.
Nu ga ik slapen, lieve engel. Ik heb u innig lief. Zult gy op dezen brief uitvoerig antwoorden? Dag lieve bruid!
Uw Eduard.
Over dat geld van v.d.H. had ik u reeds geschreven. Ik heb het liggen; maar de reden die ik hem opgeef is, zooals ge weet, de ware niet. Althans niet de voornaamste. Indien ik hem dat geld zend ontblooten wy ons; ik hoop nu maar dat hy terug schryft het te behouden ten einde verrekend te worden. Staat hy er echter op, dan zal ik het zenden. Wanneer gy nu weder aan hem schryft, verzoek hem dan om eene opgave van den stand uwer zaken; wat wy te goed hebben en wat wy schuldig zyn. Indien v.d. Hucht tot het ontvangen daarvan niet behulpzaam kan of wil zyn, zullen wy (na 10 April) ons zelven
| |
| |
helpen. Goede nacht myn engel. Groet Sophie en de anderen.
Als ge naar P.S. schryft groet dan mevrouw Holle vooral heel hartelyk. Hoe maken het de jongens?
|
|