| |
| |
| |
XIX.
Poerwakarta 22 December 1845.
Ik hoop zeer kort na de ontvangst dezes by u te wezen, myne innig beminde Everdine. Ik heb iets onderhanden dat voor het einde des jaars af moet wezen, en dit zal gereed zyn, maar eerst als ik het inlever wil ik bepaald vragen: kan ik nu weggaan. Het is dus byna zeker dat ik op den 31sten kom. Maar als gy den 31sten slapen gaat zonder my gezien te hebben, denk dan: toch is hy op reis, en niet heel ver meer. Ik had het u zoo gaarne bepaald zeker gezegd, maar dit durf ik niet.
De ziekte op Parakan Salak maakt my waarlyk ongerust, vooral de onverwachte ongesteldheid van Henriette heeft my getroffen, en het denkbeeld dat gy ook voor zulk eene spoedige verandering bloot staat doet my huiveren. Het is my alsof het my minder zoude treffen indien gy ongesteld waart als ik slechts by u was, en het komt my onmogelyk voor dat eenige ziekte tegen myne liefde zoude bestand wezen. Ik weet wel deze meening is ydel, hoe menig geliefd persoon wordt weggerukt uit het midden van de naauwste betrekkingen, de dood vraagt er niet naar of het de nablyvenden wee doet, maar toch ik gevoel
| |
| |
het zoo dat myne Eefje niet sterven zoude als ik u bad by my te blyven. En myn arme broeder? Ik zelf kan u niet meer beminnen dan hy zyne vrouw bemint, en toch... het is verschrikkelyk!
Ik heb geene latere brieven uit Holland, maar ik zie het ergste te gemoet. Hare ziekte is voor geene genezing vatbaar. Met hoop op herstel vlei ik my niet, alleen dit wensch ik dat Jan haar nog wederziet. Mogt haar kort leven slechts zoolang gerekt worden. Naar een portret dat ik van haar gezien heb moet zy zeer schoon zyn. Zy is geloof ik pas 24 jaar. Uit eenige weinige regelen die ik van haar ontvangen heb kan ik opmaken dat zy veel gevoel heeft, zy schreef zeer hartelyk en schynt eene goede opvoeding genoten te hebben. Die ten Kate van wien wy soms zulke schoone verzen lezen had haar vroeger het hof gemaakt, en is, schoon het tot geen engagement gekomen is, altyd haar vriend gebleven. Myne ouders waren sterk tegen dit huwelyk, dewyl de tering eene ziekte in haar familie scheen te zyn, daar reeds twee harer zusters daaraan gestorven waren, doch Jan wilde niet opgeven. Toen zy trouwden had zich de kwaal reeds geopenbaard. Hy wist dat zyn geluk van korten duur zoude wezen, en zy zelve heeft het hem voorgehouden dat zy spoedig sterven zoude. Velen zullen het afkeuren dat zy
| |
| |
in die omstandigheden toch tot een huwelyk overgingen. Ik ben het daaromtrent met my zelven niet eens. Zy hebben elkander voor den korten tyd dat het hun vergund was te zamen te zyn zeer gelukkig gemaakt, en ik weet zeker dat het hun niet berouwd heeft. Als ik by u ben zal ik u eenige passages voorlezen, die hy op zyne laatste reize aan haar geschreven heeft, die waarlyk aandoenlyk zyn.
Het briefje van Sophie was my hoogst welkom. Uit haar schryven is zeer veel goeds optemaken. Dit alleen prouveert reeds voor haar dat zy niet boos geworden is dat ik een beetje cavalierement aan haar geschreven heb. Ik zeide u onlangs dat ik by het schryven van myn briefje by elken regel gedacht had. Het woord koppigheid dat daarin voorkwam schreef ik niet omdat ik juist zoo verzekerd was dat zy koppig was. Indien ik dit gemeend had, hadde ik toch een beleefder woord gekozen om hetzelfde uittedrukken. Ik wilde echter juist dat woord gebruiken om de proef te nemen of zij kracht genoeg hebben zoude eene onaangename waarheid, indien dezelve met hartelykheid gezegd werd, aan te hooren, en tot myne groote vreugde heb ik gezien dat zy die proef heel lief heeft doorgestaan. Ik ben waarlyk van plan my heel veel met haar te occuperen, en ik beloof my
| |
| |
van zachtmoedigheid den besten uitslag, temeer daar ik nu, na het lezen van haar briefje, waarin zy trouwens zichzelven niet spaart, my overtuigd houde dat haar onregt geschied is, althans voor een groot gedeelte.
In een uwer laatste brieven komt eene passage voor over die hoofdpersoon uit de Mystères, Rodolphe. Gy zegt dat ik u toeschyn eenige overeenkomst met hem te hebben, gy roemt het edele in myn karakter; ik zoude volgens u ook zóó of zóó handelen. Het is waar, lieve, dat ik eenig goeds in myn karakter heb, maar beste Everdine het is voor ons geluk noodig dat gy niet al te goed over my denkt, want dan zoude ik de proef by nadere beschouwing niet kunnen doorstaan. De heer van der Hucht zeide my toen ik op P.S. was zoo nadrukkelyk dat er tot een gelukkig huwelyk zoo veel vereischt werd, en ik geloof dat een voornaam gedeelte dier vereischten daarin bestaat dat men geene te hooge gedachten van het beminde voorwerp koestert. Er zyn weinig menschen die als men in zeer naauw contact met hen komt niet afvallen. Napoleon die de geheele wereld groot toescheen, had in den intiemen huisselyken kring kleingeestige gebreken die men in vele personen die overigens verre beneden hem stonden niet zoude gevonden hebben. Intiemer
| |
| |
verkeer dan tusschen echtgenooten bestaat er niet, nergens is dus ook de gelegenheid tot opmerking van stuitende kleine gebreken menigvuldiger. Zoowel physieke als morele gebreken, die vroeger door het prisme der liefde bezien, geheel weg vielen, komen dan van uur tot uur meer voor den dag, en maken een zeer prosaisch contrast met de lieve schoone heilige, maar als ik het zeggen mag onverstandige droomen van vroeger. Haal u eens een rein beeld uit eenigen roman voor den geest, Duvallan byvoorbeeld, stel u voor dat hy bestond, en dat hy u liefhad en gy hem insgelyks bemindet, stel dan dat alles wat gy van hem hebt gelezen, letterlyk waar was, dan nog zoude ik als vriend moeten waarschuwen: dat gy u zoudt teleurgesteld vinden als gy dacht dat uw geliefde, altyd dezelfde Duvallan wezen zoude. De edelste mensch heeft onedele oogenblikken. Hoeveel te meer zoude eene zoodanige teleurstelling het geval zyn omtrent iemand die ook by eene minder naauwkeurige opmerking zoover beneden het ideaal staat uit eenen roman. Men roemt een boek waarin de schryver zyne helden hun karakter goed laat volhouden, en men denkt er niet aan dat dit zeer onnatuurlyk is, want in de werkelyke wereld houdt niemand zyn karakter vol. Gy kent die regels van Andrieux waarmede
| |
| |
hy zyne vertelling aangaande den molenaar van Sanssouci begint: L'homme est dans ses écarts un étrange problême etc. Zie, ik wil geheel opregt zyn, op risico van verwaand te schynen: ik heb iets edels in myn karakter, ik heb gevoelens die u moeten bevallen, en ongelukkig zoude het wezen als dit edele wat u inneemt geheel ontbrak; neen, lieve, er is iets van aan, maar wat ik u bidden mag, wacht u voor overdryving. Gy hebt my lief, en gy bemint niet ten halve. Laat die liefde zich meer openbaren in het vergeven van gebreken, dan in het opsporen van goede hoedanigheden. Gy zeidet dat gy uw oordeel beneden het myne steldet, ik verzocht u dat niet te doen, doch moet het zyn, laat het dan in deze zaak alleen het geval wezen, en geloof my als ik u zeg dat ik vele gebreken heb. (ik heb opgemerkt dat ieder veel beter toestemt dat hy fouten heeft, dan wanneer men hem speciaal op deze of gene fout wyst. Als ik tot een meisje zeg: ‘gy zyt niet volmaakt schoon, want er zyn geene volmaakte schoonheden’ dan zal zy het niet kwalyk nemen, maar als ik zeg: gy zyt niet volmaakt schoon, want uwe oogen zyn grys, of uw neus te groot, of uwe taille is te dik, etc. dan heb ik veel kans dat zy my een lomperd noemt die niet weet te leven. Zoo ook in het zedelyke. Niemand
| |
| |
maakt aanspraak op volmaaktheid, maar toch wil men er niet op gewezen worden op welk punt die volmaaktheid hapert.) Deze gansche parenthese is om u aan te toonen dat het myne eigenliefde veel minder kost te zeggen: ik heb vele gebreken, dan: ik heb dit of dat gebrek. Toch heb ik u nu en dan sommige myner gebreken met den vinger aangetoond, maar telkens verleidde uwe liefde u om de opregtheid waarmede ik die gebreken erkende in de schaal uwer beoordeeling te leggen, en ik kreeg ten antwoord: foei, gy moogt u niet zoo zwart afschilderen. Uit mynen laatsten brief zult gy gezien hebben dat ik toch van plan ben u alles medetedeelen wat ik ooit deed. Daar zal veel in voorkomen wat direct ondeugend is, en Eefje als ik u wel ken zult gy my alles vergeven en er my niet minder om liefhebben. Maar weet gy wel dat de liefde veel makkelyker misdaden vergeeft dan kleine dagelyks wederkeerende gebreken? Om een voorbeeld aan te halen dat wel wat ver getrokken is, maar toch myne bedoeling duidelyk maken zal: een meisje bemint iemand die zeer driftig is (oploopend, meen ik) en die in eene vlaag van woede eens iemand vermoord heeft. Dit heeft zy hem vergeven. Zy huwen; en nu hoort ze hoe hy dagelyks (ook in oploopendheid) hevig
| |
| |
uitvaart jegens zyne bedienden. Dan zal de liefde wyken. Liefde is bestand tegen schokken, maar niet tegen ondermyning, en zeker is het dat het de liefde minder krenkt ééne hoofdzaak dan honderd kleinigheden te vergeven te hebben. Voor die kleinigheden in het dagelyksch leven wilde ik u waarschuwen, lieve beste Everdine; daarom zeide ik: ik wenschte dat gy my een weinig minder liefhadt; maar ik zeide het verkeerd. Neen, lieve, bewaar uwe liefde geheel en al voor my, maar laat dezelve niet gegrond zyn op denkbeeldige volkomenheden; heb my lief met de kleine fouten die u onmisbaar in het oog moeten vallen, en bewaar de sterkte van uw hart om ook dat in my te vergeven wat niet met uwe wenschen overeenkomt.
Wat zeg je van die preek, Eefje?
23 December. Ik heb heden morgen een briefje van Cateau gekregen. Zy vraagt my naar eene en andere kleinigheid die ik voor haar bezorgen moet, als schoenen, waschgoed etc. Ik heb hare commissiën verrigt en haar een briefje geschreven waarin het volgende voorkomt.
‘Ik heb dezer dagen weder heerlyke brieven van myn meisje gekregen, gy kunt niet begrypen hoe het een jongmensch voor een meisje inneemt als zy goed schryft en zoo alle onder- | |
| |
werpen weet te behandelen. Maar, zult gy vragen, waarom zegt gy my dat? Luister, lieve Cateau, ik ben overtuigd dat gy myne bedoelingen niet miskennen zult, ik mag dus wel een beetje vry tegen u spreken. Is het niet jammer dat er in uwe jeugd van u zoo weinig werk is gemaakt? Er zyn vele meisjes die minder innerlyke waarde hebben dan gy, doch die hooger op prys zullen gesteld worden omdat zy fyner spreken en schryven, zonder misschien fyner te denken. Zeg niet dat dit nergens toe dient, dat het overbodig is, gy zult my toch wel toestemmen dat uwe tegenwoordige positie gunstiger wezen zoude als er in uw jeugd wat meer werk van u gemaakt was. Ik meen het zoo goed met u; en geloof dat gy genoeg van my houdt om van my zulke gezegden aantenemen. Als ik u later op Batavia terug zie zoude ik gaarne over een en ander met u spreken, of liever wil ik u schryven, daar ik wat jong ben om mondeling vermaningen uittedeelen aan eene knappe lieve meid zooals gy in weerwil uwer eenigzins genegligeerde opvoeding zyt. Met het goed begrip dat gy hebt is er nog veel te herstellen. Gy leest gaarne. Tracht smaak in zulke boeken te krygen die niet louter voor tydkorting geschreven zyn. Ook moet gy u wat op schryven toe- | |
| |
leggen, ik bedoel zoowel de styl als het schrift; gy weet nu dat daarop zoo gelet wordt. Antwoord of gy dit goed van my opneemt. Ik zeide het niet om u te grieven, maar uit bestwil, dat gevoelt ge immers wel?’ etc.
Hoe vindt myne Everdine die vermaning? Pedant niet waar? Ik meen het waarachtig goed, maar er komt altyd weer een beetje by van den hoogmoedsduivel die ons influistert: c'est moi qui aurai fait cela! Soit,.... als het maar een goed effect doet. Ik ben tegenwoordig verschrikkelyk aan het corresponderen met ‘heele lieven’ zooals de meisjes in Willem Levend genoemd worden. Ik zal wat ‘poulet papier en roze’ koopen voor de vreesselyke consumtie.
Dat gy niet jaloersch zyt, myne lieve engel, heb ik uit uw lief medelyden met dat meisje opgemerkt. Indien ik u te veel op de proef gesteld heb, vraag ik daarvoor vergeving. Ik heb menigmaal onder het schryven over dat meisje gedacht: Zoude Everdine ook verdrietig worden? Ik wachtte uw antwoord eigenlyk een weinig angstig af, en geheel ongegrond was myne vrees niet, want gy waarschuwt my myne neiging niet meer voedsel te geven. Zy is nu weg, maar al ware dat zoo niet, lieve Everdine, gy doet wel met op myn hart te vertrouwen, dat uwe waarde te veel
| |
| |
gevoelt om u op te offeren aan den indruk van een ligtzinnig oogenblik. Wees altyd gerust, myne engel. Weet gy wel dat ge te beminnelyk zyt om ooit het vermogen dat gy op my hebt te wantrouwen? O, het is engelachtig lief van u, ik neem my vast voor om dergelyke ontmoetingen voor den vervolge te myden. Gy hebt er ter dege slag van my door uwe zachtheid eene verkeerdheid onder het oog te brengen. Zoo iets zal niet meer gebeuren, het moet u gehinderd hebben, en dat is toch zoo jammer, daar zyt gy te goed voor, ik heb er spyt van.
Zeg aan Sophie dat ik haar heel spoedig hoop te bedanken voor haar lief briefje. Ik kan er zoo geheel uit zien dat zy goed is. God geve dat Henriette en alle de overige zieken mogen herstellen. De tegenwoordige mousson is ook aller onaangenaamst en er zal veel verbeteren als die regens wat ophouden.
En gy prefereert Indië ? Er heeft by my sedert 26 Sept. een groote verandering plaats gehad. Ik hield altyd veel van Indië, maar sedert ik zooveel liefs uit Holland zag komen, sedert gy myne Eefje zyt, is het my alsof ik naar Holland verlang. Weet gy wel dat er een tyd geweest is dat ik byna een menschenhater was, en het gezelschap van een inlandsch hoofd boven dat van
| |
| |
Europeanen stelde? Het is compleet of myne liefde voor u my myne hollandsche idees heeft wedergeven. Eigenlyk is het my hetzelfde waar wy zyn, als wy slechts by een kunnen wezen, en te meer als gy niet goed tegen de koude bestand zyt is er geene kwestie van om naar Holland te gaan. Indien het zoover is dat gy P.S. verlaat, hoop ik maar dat ons nieuw verblyf iets zachter van klimaat moge wezen; hier is trouwens wel kans op, want zóó guur zyn weinige plaatsen.
Het is avond en al heel laat. Ik heb een hevigen slaap, maar het was my alsof ik niet eindigen mogt. By elken regel dacht ik: dit is de laatste brief dien ik aan myne Everdine schryf. Hoe innig verlangend ik ben u weder te zien, is het alsof het my spyt dat onze correspondentie een einde neemt; ik heb er zulke genoegelyke oogenblikken aan te danken gehad, zoowel schryvende als lezende. Het vooruitzigt dat ik zoo spoedig by u zal wezen is echter al te schoon om het afscheid te betreuren dat ik nu van het krawangsche postkantoor neem. Ik denk hier nog een brief van u te ontvangen. Den 20sten heb ik u verzocht niet meer te schryven.
24 December. De Ass. rest. is een wonderlyk mensch, en zeer onbeslist in hetgeen hy wil of niet wil. Nog kort geleden was hy van plan pro- | |
| |
longatie aantevragen van myn verblyf alhier, doch na zeer vele weifelingen is hy daarvan terug gekomen. Ik heb hem ronduit gezegd dat ik hier à contre coeur was. Ik hoop hem voor het ver trek van de post nog te kunnen spreken, en ik zal de decisie onder aan den brief zetten.
Ik kom, lieve beste, ik kom zeker! Ik heb nog veel te doen voor dien tyd, maar als ik het gereed heb kan ik gaan. Het hangt dus van myzelven af. Gy kunt nagaan hoe ik die vyf dagen die my nog overschieten zal besteden. Reken er op, ik kom den 31ste. Vaarwel tot zoolang.
Uw liefh. Ed.
Ik kom zeker. Den 31sten 's morgens vertrek ik van Tjanjor. Verwacht my echter niet vroeg, want ik weet niet of ik goede paarden zal hebben, en de wegen zyn infernaal.
[Met dezen laatsten brief van 1845 besluit ik dit deel. Eduard reisde nu van Krawang naar Parakan Salak, en bracht den Oudejaarsavond in gezelschap van zyn meisje door.
Het vervolg der brieven verschynt in een volgend deel.]
|
|