| |
XIII.
Poerwakarta 27 November 1845.
Donderdagavond. Heden morgen van Tjikao teruggekeerd zynde, gevoel ik my nu weder wat opgeruimder dan gedurende dat togtje. Het was niet geheel en al dienst, maar de Assist.-Res. was er, scheen het, op gesteld. Ik heb my weer vreesselyk verveeld door het hooren van zaken die my evenmin interesseren als de menschen die ze vertellen. Ik ben heel onaangenaam geweest, geloof ik, ten minste niet vrolyk. Ik gaf my niet eens de moeite de faire semblant de m'amuser. Maar op het oogenblik amuseer ik my, want ik heb uwe laatste brieven, die ik gelyk ontving,
| |
| |
voor my liggen. Niemand stoort my, en ik heb den geheelen avond ter beschikking voor datgene wat my zooveel nader aan het hart ligt dan de koffypakhuizen van Tjikao. Ik zoude hier weder gaan vertellen dat ik u zoo lief heb, en dan blyf ik weer achter in de beantwoording, en dat mag niet.
‘Het is nog niet zeker of Neef hier blyft wonen,’ schryft ge. Ik kan dit zeer goed begrypen. Parakan Salak is niet uitgebreid genoeg voor de middelen die naar ik hoor, den Heer van der Hucht ten dienste staan, en het is de vraag of er juist in den omtrek land is dat hem en het gouvernement zoude convenieren. Ik ben zeer benieuwd naar den uitslag, en geloof dat dit zich wel gaauw beslissen zal. Behalve het belang dat ik natuurlyk in den heer v.d.H. stel, verlang ik bovendien te weten of eene beslissing in zyne zaken ook invloed op ons hebben zal. Toen ik namelyk voor zyne aankomst op P.S. was, sprak W.v.d.H. er dikwyls over dat hy van plan was my aan zynen broeder aan te bevelen wanneer deze in Indie landelyke ondernemingen aanving. Het zoude er dan natuurlyk van afhangen of de conditiën my voordeelig genoeg toeschenen om van het gouvernement af te zien. Er zyn vele redenen voor en tegen. By het gouvernement
| |
| |
heb ik byna zeven jaar dienst, en aanspraak op een redelyke betrekking; als ik kwam te sterven zoudt gy pensioen genieten, dat wel niet veel is, maar toch altyd genoeg om u in Holland onafhankelyk te doen zyn. Daarby is eene gouvernements bediening vast, en hangt niet van sterfgeval van een chef of staking van zaken af. Hier staat echter weder tegenover dat ik het land niet gaarne dien, omdat ik niet hollandsch gezind ben, en dat vele principes die voorgeschreven zyn my zeer tegen de borst stuiten. Het is my menigmaal gebeurd (op Sumatra) dat ik in verzoeking kwam om met opoffering van alles tegen het gouvernement de party van Inlanders te kiezen. Daarby hangt men zoo geheel van de willekeur af die ons dikwyls plaatst onder menschen die geheel en al boven hunne eigenlyke aanspraken geplaatst zyn. Ik behoef my op het oogenblik nog niet te vermoeyen met het berekenen der voor of nadeelen die uit eene verandering van carrière zouden voortvloeyen daar het my nog niet gepresenteerd is, en gy begrypt wel dat ik my niet zal aanbieden. Laat u ook nooit een woord ontvallen alsof ik daar idee op had. Ik zoude zelfs W.v.d.H. nooit aan zyne belofte willen herinneren, en zal my geheel houden alsof ik dat vergeten heb, totdat hy zelf er van mogt
| |
| |
beginnen. Dit neemt niet weg dat ik verlangend ben om te weten wat er van komen zal. Ik heb den Ass. Resident toen hy onlangs van Batavia terugkeerde, gevraagd of hem iets van eene plaatsing hier bekend was, hetgeen hy met neen beantwoordde. Het is ook nog niet zeker of er prolongatie zal aangevraagd worden van myn verblyf te Krawang. Ik hoop het niet want ik erger my hier zeer. God geve dat ik na N.J. spoedig voor vast moge geplaatst worden, ik verlang er vreesselyk naar dat gy geheel en al de myne wordt, en als ik eenigszins fatsoenlyk geplaatst word, zullen wy haast maken, niet waar, lieve?
Gy schryft iets over drift en uwen afkeer van driftige menschen. Al wat gy daarvan zegt ben ik volkomen met u eens, doch by het lezen dacht ik: ‘zoude die afkeuring van drift, die ik al meer in uwe brieven vond, ook eene zachte vermaning voor den ondergeteekende wezen?’ Het is zeker eene lieve manier om my myne gebreken onder het oog te. brengen, en hetzy myne Eefje het zoo gemeend heeft of niet, ik zal het my ten nutte maken. Men zeide altyd van my dat ik zoo driftig was, ik geloof dat dit waar is, maar ik ben toch niet oploopend, dit is geheel iets anders. Oploopende menschen heeft men veel. Driftige men- | |
| |
schen heel weinig. Ik ken er byna geene. Dit komt u vreemd voor, maar ik verzeker u dat ik daaromtrent altyd vry naauwkeurige opmerkingen gemaakt heb; een driftig mensch zal zelden boven de 120 pond wegen. Lach er vry om, ik meen dat heel ernstig; maak er echter niet uit op dat ieder die beneden dat gewicht is, driftig is. Maar, vraagt ge, welk verband is er tusschen ligchaamszwaarte en karakter? Heel veel. Er zyn paarden die men by de beste verzorging niet goed in 't vleesch zoude krygen. Oploopendheid is eene irritatie die verschillende oorzaken kan hebben, als zwakheid, verkeerde opvoeding, schuldbesef, vrees, onbespraaktheid, dikwyls is het enkel gewoonte, en heel dikwyls affectatie en geforceerde opwinding. Ik zeide zoo even dat ik meende niet oploopend te zyn. Dit neemt niet weg dat ik er my dikwyls aan schuldig heb gemaakt, maar daarom juist weet ik vry goed waaruit die fout meestal voortvloeit, en ik zoude u voorbeelden kunnen aanhalen waarin alle bovengenoemde oorzaken voorkomen. Ik stel er groot belang in te weten of Sophie driftig of oploopend is. Oploopendheid is te genezen, maar drift niet, want het laatste is aangeboren en hangt af van de overeenstemming der onderdeden van ons gestel, zoowel stoffelyk als geestelyk. Het is een der moeielykste vraag- | |
| |
punten welk verband er tusschen ligchaam en ziel bestaat, en
welke materiele organen, morelen invloed uitoefenen, maar dat er verband bestaat is zeker. De ziel influenceert op het ligchaam, en ook omgekeerd het ligchaam op de ziel; maar hoe deze mutuele werking is weten wy niet. Geestryke dranken zyn materieel, ook de damp die daaruit opgaat is stoffelyk en toch werken die dampen op de geest die onstoffelyk is. Hebt gy hieraan wel eens gedacht? Een klein kind vindt het natuurlyk dat iemand van veel wyn dronken wordt, en ik kan het niet verklaren, evenmin als dat een voorwerp dat ik loslaat, zooals men het noemt, valt, dat is naar beneden gaat. Men spreekt van zwaartekracht van aantrekking van het middelpunt der aarde. Dat zyn woorden in de natuurkunde even als ‘verlossing’, ‘verzoening’ in het godsdienstige; voor wien ze verstaat zyn ze afdoende, maar voor anderen (voor my ook) zin ledig.
Om nu op drift terug te komen. Drift bestaat in een onvolkomen evenwigt tusschen de organen die het temperament daarstellen. Het is eene overhelling naar eene zyde, die wel gewyzigd kan worden maar niet weggenomen. Ware drift uit zich zelden. Ik ben nooit minder driftig, dan wanneer ik luid en vurig spreek, want dan is het
| |
| |
slechts irritatie, en juist door het uiten van de gedachte die my op dat oogenblik bezig houdt, geeft zich de aandoening lucht. Drift echter beklemt het hart en verteert de levenskracht. Men kan zeer zachtzinnig en tevens driftig wezen. Drift behoeft niet altyd aanleiding van buiten. Ik word gejaagd en koortsachtig op eene gedachte die my treft, al zat ik alleen in myne kamer. Ik word driftig in dien zin als ik denk aan den dag waarop ik u zal weerzien; dan is het my alsof ik den tyd en de ruimte die ons scheidt, wil overvliegen, dan klopt my het hart zoo sterk en dan beef ik. Ik zie niets meer van hetgeen my omringt, maar ik verbeeld my in den koffietuin te ryden op de plek waar men het eerst het huis ziet, en onwillekeurig wil ik het paard aanzetten dat my te traag is. Op zulk een oogenblik voel ik hoe verterend zulk een drift is, en hoe het komt dat een driftig mensch nooit gezet kan wezen; dan gloeit my het bloed als vuur. Wanneer een dergelyk idee my bezielt, gebeurt het wel dat my een enkel wroord ontvalt dat daarmede in verband staat, doch dat aan anderen, die er toevallig by zyn, onverklaarbaar voorkomt, omdat zy niet weten wat zich van binnen by my beweegt, dan zyn er die zeggen zouden: hy is niet regt wys! Iemand die niet driftig was en u
| |
| |
evenals ik beminde, zoude bedaard genieten wat er op 't oogenblik te genieten was, hy zoude zich tevreden stellen met uwe lieve brieven en de hoop u weder te zien. Ik geniet niet van de hoop u terug te zien, maar ik begeer, ik wil u wederzien, nu reeds; er is geen harmonie tusschen verstand en begeerte, ik wil het onmogelyke dwingen en vermoei my daarmede; dat verhit my, dat mat my af: het is alsof het in myn binnenste kookt. Men verwart drift meestal met toorn, geraaktheid. Pen driftig mensch is gepassioneerd, een oploopend mensch irascible. Hier was eigenlyk nog veel over te zeggen.
Al wat ge my van Sophie mededeelt komt volmaakt overeen met de meening die ik omtrent haar had. Die historie met de kaarten is zoo karakteristiek dat ik u van te voren zoude kunnen zeggen dat zy zoo doen zoude. Zy heeft eergevoel, hetzy nu goed of kwalyk begrepen, en voor zulk een karakter is niets grievender dan geloofd te worden als zy onwaarheid spreekt. Als men hare woorden betwyfelt, vervalt hare fout in hare oogen eenigszins door de veronderstelde mogelykheid dat zy liegt; in dat geval is het een tweegevecht tusschen hare onwaarheid en uwen twyfel, en zy zal liever voortliegen dan kamp geven. Maar gelooft gy alles, dan is 't alsof gy u ongewapend
| |
| |
overgeeft, en haar eergevoel kant er zich tegen aan om misbruik te maken van uw vertrouwen. Toevallig ondervond ik dit zelf nog onlangs, schoon slechts in scherts. Wy speelden hombre. Cateau deed mede; zy stond even op, en ik zocht spoedig negen kaarten by een die een heel mooi spel gaven. Ik leide dezelve voor haar, en de anderen namen slechte. Het was natuurlyk om te plagen. Zy zoude met dat mooye spel vole maken, en als zy dan heel blyde daarmee was, zouden wy zeggen dat het zoo gelegd was geworden. Noem het eene laffe aardigheid, dit doet er niet toe; ik vertel u de zaak maar om hetgeen volgt. Zy kwam terug, nam de kaarten op, en zag ons aan. Wy zagen strak voor ons om niet te lagchen.
Zy. Lieve hemel, welk een mooi spel; maar wat is dat, heb je me gefopt?
Ik. Wel neen, waarlyk niet, wat denk je wel.
Zy. Ja, ja, dat is niet in orde. Ik geloof er niets van. Geef de kaarten maar weer over, dat is een koopje!
Ik. Wel neen, Cateau. Heb je zoon mooi spel? Speel maar op. Als ik u een ‘koopje’ wilde geven, zou ik juist slechte kaarten uitgezocht hebben.
Zy. Is de zaak waarlyk zuiver?
Ik. Ja, speel maar op!
| |
| |
Zoolang zy twyfelde hield ik my goed, en jokte stevig door. Nu vertrouwde zy my eindelyk, en scheen de zaak te gelooven. Zy wilde beginnen te spelen, en dàt kon ik niet verdragen. Ik sprong op, nam haar de kaarten af en riep: ‘neen, neen, speel niet, ik had ze zoo uitgezocht!’
Deze zaak kwam my onder het schryven in de gedachte, en daarom zeide ik straks: ‘er is voor een eergierig karakter niets grievender dan geloofd te worden als men onwaarheid spreekt.’
Ik geloof dat ik u reeds vroeger schreef dat ik als kind in het geheel niet opregt was. Het is my afgeleerd door myn oudsten broeder. Ik had iets verteld dat niet waar was om my voor berisping te vrywaren, want ik voerde dikwyls kwaad uit. Myne moeder geloofde het niet, maar Pieter zeide: ‘U moet Eduard gelooven, want hy zou niet zoo lafhartig wezen om de waarheid niet te durven zeggen.’ Dat trof my. Ik was 15 of 16 jaar. Dat zyn oogenblikken waarin jongens vele ridderlyke idees hebben, het is de tyd waarin men romans begint te lezen, die wel is waar veel kwaad, maar geloof ik ook veel goeds stichten. Het is de tyd waarin men in verbeelding Richard Coeur de Lion naar Palestina volgt, men droomt van middeleeuwsche loyaliteit en chevalerie. Ten
| |
| |
minste zoo was het by my. Begryp eens hoe dat woordje: niet durven, my krenkte!
Ik weet zeer goed hoe groot het onderscheid is tusschen Sophie en my op myn vyftiende jaar. By my was het ook geen zuivere reden die my tot oprechtheid aanspoorde. Ik had de waarheid moeten zeggen om geheel andere oorzaken, dan dat men my verdenken zoude als of ik niet durfde; ik erken dit. Maar stem my toe dat er veel gewonnen is als wy Sophie opregt maken, hoe dan ook dat resultaat verkregen wordt.
Ik geloof dat ik niet op Krawang geplaatst zal worden, en ik heb den Ass. Resident gezegd dat eene verlenging van myn verblyf hier my hoogst onaangenaam wezen zoude. Als het echter plaats mocht vinden kom ik eerst weder te P.S. terug, maar voor N.J. zal wel niet mogelyk zyn. Hoe lang my de tyd valt behoef ik u wel niet te zeggen. Ik leef hier maar half. De plaats op zich zelf is niet onaardig. De Europesche huizen staan allen rondom een grooten vyver, maar er is geen wandelweg. Als het geregend heeft is alles vol modder. Het klimaat is heet, ik gevoel my hier wel gezond, maar ben traag en loom. Het is my te veel moeite om te loopen. Zoodra ik echter eerst in beweging ben gaat dit over. Ik verbeeld my dat ik er bleek uitzie. Ik was wel nooit heel
| |
| |
kleurig, maar ik verlang zeer naar de koude om wat optefrisschen. Zult gy voor uwe gezondheid zorg dragen, lieve beste? Houdt vooral regel. Men is in Indië als een uurwerk.
De generaal Cleerens is hier ook geweest met nog den generaal Gagern en drie adjudanten. De ass. Resident en zyn vrouw zyn goede menschen, maar hebben er geen slag van iemand te recipieeren. Veel spys en weinig discours. Ik heb naast Gagern aan tafel gezeten. Hy deed my de eer aan veel met my te spreken, ook de generaal Cleerens herinnerde zich my te kennen. Hy zeide my dat het plan was niet naar P.S. te gaan, maar den Heer v.d. Hucht op Tjitjoewek te ontmoeten. Als myn bannissement uit is ga ik over Tjanjor naar P.S. De generaal Cleerens verwacht my. By het afscheid nemen (ik heb de heeren te paard uitgeleide gedaan) zeide hy: adieu tot Tjanjor! Het is een zeer zacht mensch. Al was de weg over Tjanjor niet korter, dan ging ik toch daarheen, omdat een Inlandsch hoofd van Sumatra daar gebannen is om voorgewende politieke redenen.
[Soetan Salim, de pleegvader van den Toeankoe van Natal. Zie Havelaar, Verz. Werken blz. 157.]
Het is een oud man die op Natal alle dagen by my aan huis kwam, en ik stel er belang in
| |
| |
hem weder te zien. Drie jaar geleden bragt ik hem met gewapend volk naar de stoomboot. Hy schreide, en vraagde my voor zyne vrouw en kinderen te zorgen, hetgeen ik zoo goed mogelyk gedaan heb. Hoe toevallig dat ik hem nu aan deze zyde van de linie wederzie.
Vaarwel lieve lieve Everdine, ik moet volstrekt aan het werk. Van avond begin ik dadelyk een nieuwen brief.
|
|