Ideën VI
(1878)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 334]
| |
Wilkens wenkte Wouter tot zich, en na 'n paar gemaakte kuchjes:
- Ik zou je maar raden hier maar plaats te nemen. Leg je hoed maar weg...
Al deze maren hadden 'n beteekenis. De meegedeelde bevelen kregen daardoor den rang van zware verlossingen na moeielyke dracht. Het wegleggen van den hoed beviel Wouter uitstekend, want het langdurig vastklemmen had hem kramp in de vingers bezorgd. Zeker, als 't bekende spreekwoord waarheid zegt, had hy meer dan iemand kans geloopen 't heele land doortereizen, daar hy uren lang met z'n hoofddeksel in de hand had gestaan. Voor 't oogenblik echter bewoog hy zich niet verder dan tot den lessenaar nummer drie, tusschen Wilkens en 't venster.
- Ga maar zitten. En zeg me nu eens of je rekenen kunt? Wat men noemt: goed rekenen?
- Ja, m'nheer, riep Wouter met ridderlyken moed, als 'n krygsman die den trom hoort. O ja, m'nheer!
Wat hy zich schrap zette tegen... Strabbe!
-Wel, wel! Tel dan al die postjes eens op: guldens, stuivers en penningen. Zestien penningen maken 'n stuiver, zieje, en twintig stuivers 'n gulden. Dit weetje zeker wel? - O ja, m'nheer. - Zoo? Weetje dàt? Ei!
En Wouter, de rekenheld, spande zich zóó in om z'n naastbyliggende plicht te doen, en om de teleurstelling over het derogeerende van 'n: ‘optellingsom’ te overwinnen, dat-i glad verkeerd telde. Geen enkele kolom sloot met de facitten van m'nheer Wilkens. Hy werd zeer verdrietig, en betrapte zich op heimwee naar... de twee gevestigde zaken op den Zeedyk!
Een heer stapte de binnenplaats over. 't Was m'nheer Pompile, oudste zoon van den huize, prokuratiehouder en medechef van de firma Ouwetyd & Kopperlith. |
|