En... Fancy?
Ze glimlachte!
Allerlichtzinnigst voor 'n hofdame uit het gebied der geesten?
Toch niet!
- Hoe vind je nu dàt likeurtje?
Wouter erkende...
Fancy, Fancy!
Wouter erkende dat-i smaak vond in de parfait-amour uit de
steeg die-n-i niet passeeren mocht omdat-i te groot geworden was om zich
welstaanshalve te onthouden van ‘erg’.
En 't winkelmeisje van Satan schonk hem nogeens in. De glaasjes
waren zoo klein, zei ze, ware notendoppen! Nu ja... doppen van zeer groote
noten dan.
- En, je moest er wat by eten ook, m'n allerbeste jongen - gut, ik
heb altyd zooveel van je gehouden - dat 's zoo gezond by 'n likeurtje!
God-vergeef-'m-de-zonde, Wouter begon te eten ook! Nog 'n oogenblik,
en hy zal zich thuis voelen, àl te thuis!
Fancy, ben je blind?
- En trek jy gerust je jasjen uit, m'n lieveling! Je moet denken, we
zyn hier onder ons beidjes.
Een koninkryk voor 'n nieuwen vloek, o goden: onze Wouter trok
waarachtig z'n jasjen uit!
Fancy!
- Heelemaal met ons beidjes, zieje!
Fancy, ben je doof?
- En ik heb lust, dicht naast je te zitten, omdat je zoo'n lieve
beste jongen bent...
Fancy... deern!
Wouter schikte by.
Wie dáár niet wanhoopt, moet geen hoop te verliezen
hebben!