Ideën VI
(1878)– Multatuli– Auteursrechtvrij1114.Maar deze stemming zakte weer gedurende de weinige maanden van z'n leertyd op denZeedyk. Hier zag hy dagelyks het gemeene van even naby als op die markt, zonder daaraan 't verheffend denkbeeld van stryd te kunnen verbinden. Integendeel. De Weledele heer Motto had hem 'n onverstoorbare beleefdheid voorgeschreven, en zelfs betuigd dat deze eigenschap ‘in den handel 't voornaamste was.’
Nu, beleefd en vriendelyk wàs Wouter. Gewoonlyk meende hy dat de onaangename indruk dien het trivale op hem maakte, aan z'n eigen onbedrevenheid moest worden toegeschreven, en - als met de leugens - kwam soms de wensch in hem op: ‘wanneer toch zal ik groot genoeg zyn, om me zoo mannelyk uittedrukken?’
Wie weet of-i niet gestrand was op de klip der hypermetaforische bywoorden, wanneer z'n lektuur hem daarvoor niet | |
[pagina 73]
| |
bewaard had?
Neen, ook zonder die boeken zoud-i ontoegankelyk gebleven zyn voor deze soort van gemeenheid, door z'n onbederfbare lust in 't exakte, een der meest loffelyke wyzen waarop poëzie zich openbaart.
Eens was-i genoodzaakt geweest, 'n kwajongen die steenen in den winkel wierp, te berispen en zelfs te dreigen. Hierop was 'n scheldwoord gevolgd, dat in den mond der amsterdamsche straatjeugd bestorven ligt: dief! En wel met 'n onzindelyk toevoegsel dat nu niet ter-zake dient, en dat ik dus mag overslaan.
- Hoe kan die jongen beweren dat ik 'n dief ben, en... zoo onzindelyk? had Wouter aan den heer Motto gevraagd. Ik had gezegd dat ik hem 'n klap geven zou als-i weer met steenen wierp. Waarom noemt hy my nu dief? Dat 's iemand die steelt, niet waar? De heer Motto was er de man niet naar, om 't verschil tusschen schelden en kwalificeeren te verklaren. (648) En Wouter berustte. Hy had zich meer geërgerd over 't gebrek aan logischen samenhang dan over de beleediging, en hierin lag inderdaad iets... goddelyks. 't Was 'n schending der wereld-orde, iemand a te noemen omdat-i b was. Iets als misdaad tegen den Heiligen Geest van 't 2 X 2 = 4! 'n Hinkend rym. 'n Onmogelykheid!
En... 't straatjongetje dat zich aan al deze gruwelen had schuldig gemaakt, was nog 'n hoofd kleiner dan hy! De hier gepleegde verkrachting van de Rede, was alzoo ditmaal geen uitvloeisel van begeerlijke volwassenheid!
Maar... maar... al de wèl ‘groote’ menschen? Vanwaar by hèn dan dat gedurig afwyken van 't ware, juiste, stipte? Waren zy zoo achterlyk, of was die straatjongen z'n leeftyd vóór? Moest Wouter terug of moest-i vooruit, om aantelanden op 't punt waar zich 't grootste gedeelte van z'n omgeving scheen te bevinden? Zoud-i ooit ver genoeg komen om als de Weledele Heer Motto aan 't hoofd te staan van twee ‘zaken’... nu ja ‘gevestigd’ waren ze na 't overhaast vertrek van den patroon niet meer. Maar 't waren ‘zaken’ toch, en... gevestigd geweest!
- Als ik den man hier had zou ik 'm verscheuren, zei de moeder. Ik dacht het wel dat-i met m'n geldje-n-op den loop zou gaan! 'k Heb 't altyd gezegd, niet waar, Stoffel? | |
[pagina 74]
| |
- Ja, moeder. Zoo'n cautie is 'n gevaarlyk ding... - Dat heb je-n altyd van die menschen met 'r geloof! Ik vraag je, wat doet het er toe of men protestant is of... wat anders! Wat hoeft zoo'n man 'n jongetje P.G. te vragen in de krant, en dan... wegteloopen met 'n mensch z'n geld! Ik vraag je, wat doet er de godsdienst toe? Ik wou... ik wou... dat-i 'n roomsch jongetje genomen had, met 'n... koussie van duizend! - Ja, moeder, dit was zeker beter geweest. - 'n Roomsche is net zoo goed als 'n ander, dit zeg ik maar! Waarom zou 'n roomsche jongen niet even goed snuif kunnen wegen, en boekhouden, en op den winkel passen, en... koussies geven, als 'n griffermeerde? De menschen lyken wel mal met 'r verschil van geloof. De een is net zoo goed als de ander, vindje niet, Stoffel? - Ja moeder. - 't Is om 'r griezelig van te worden, als ik bedenk dat zoo'n kerel nu in Amerika van myn geldje den prins speelt. Maar, Wouter, jy hebt ook schuld. Jy had me moeten waarschuwen dat de man niet deugde. Kon ik 't weten, ik arme weduw die hier in m'n huiswerk zit? - Moeder, ik wist het ook niet. - Je had dan maar beter moeten opletten. Maar je geeft er niet om of je moeder aan 't bedelen raakt. En, Stoffel, wat zullen we nu met 'm beginnen? Naar zee gaat-i niet, dat zeg ik! Ik kan 't voor God niet verantwoorden dat-i aan boord van zoo'n schip onder allerlei soort van volk komt, niet waar, Stoffel? - Ja, moeder. - En dat-i daar vloeken leert... - Zeker, moeder. - En z'n geloof kwyt raakt! Want, dit zeg ik maar, wie niet by z'n geloof blyft... wat zeg jy, Stoffel? - Ja, moeder, 'n mensch moet altyd by z'n geloof blyven. - Honderd gulden! 't Waren zeeuwen... ik zie ze nog! Wat hoeft zoo'n gemeene kerel 'n protestantsch jongetje te vragen? |
|