Ideën VI
(1878)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Over zekere digestie-verschynselen, en de betrekkelyke bruikbaarheid van slecht voedsel. De auteur geeft 'n raadseltjen op. Klassieken.1095.Na de vermelding van dat proces over de snuifpotten, ligt het in dien aard der zaak hier de herinnering te verlevendigen aan 'n ander proces, dat misschien in zeer ouden tyd zou kunnen gevoerd geweest zyn tusschen bodem en zaad. Daarby had de vraag kunnen gesteld worden, wie van deze faktoren 't meest bydraagt tot de eigenschappen van plant en vrucht, en we mogen aannemen dat alle rechters zich inkompetent zouden verklaard hebben. Eerstens omdat de zaak zeer ingewikkeld is. En vervolgens, wyl ze had kunnen dagteekenen van vóór den tyd der Romeinen. De lezer weet uit de snuifpot-kwestie en andere bronnen, dat geen verstandig man in de negentiende eeuw zich aanmatigt 'n denkbeeld te vormen van Recht, voor-i wel en deugdelyk in oude boeken heeft nagelezen wat de Romeinen er van zeiden. Hun chicane-auguren zyn nog altyd in hooge achting, te-meer omdat ze - na Cicero's waarschuwing - finaal afgeleerd hebben elkaar in 't gezicht uittelachen wanneer ze 't genoegen hebben 'n kollega-auspex of 'n konfrère-haruspex te ontmoeten op den publieken weg. Wat ze binnen'skamers doen, staat aan hun be- | |
[pagina 48]
| |
scheidenheid. Hoe dit zy, misschien was eenmaal de stryd tusschen grond en zaadkorrel, 'n question brûlante, waarmee onze overgrootouders zich den slaap uit de oogen hielden. Zonder wyzer te willen zyn dan 'n Romein, of onvoorzichtiger dan die inkompetente rechters, waag ik de gissing dat men by de pogingen ter oplossing niet uitsluitend letten moet, noch op de hoedanigheden van 't gestrooide zaad, noch op die van den bodem. Het komt me voor, dat ook - en misschien vooral - de verhouding tusschen wederzydsche deugden en gebreken moet in aanmerking genomen worden. Zéker is 't, dat de in Wouter's gemoed uitgestrooide romanlektuur niet zóó nadeelig werkte, als met schyn van grond zou gevreesd zyn door iemand die de hoedanigheid van dit zaad op-zichzelf beschouwd had. Ook de aanraking met dien Motto en 's mans zonderlinge klanten, had minder schadelyke gevolgen dan, oppervlakkig beoordeeld, had kunnen verwacht worden.
Dóórdenkende over den invloed dien een-en-ander noodzakelyk op Wouter's ontwikkeling maken moest, kom ik zelfs tot het besluit - er hoort moed toe! - dat deze invloed inderdaad gunstig geweest is.
Wouter's gemoed was zacht, tot het zwakke, weeke en ziekelyke toe. De omstandigheden waarin hy door de onverantwoordelyke slordigheid van z'n verwanten geplaatst werd, moesten hem òf neerbuigen en zedelyk vernietigen - en hierop scheen de kans het grootst! - òf... buitengewoon versterken. Een middelweg bestond hier niet. Ieder die - zonder nauwkeurige bestudeering der eigenaardigheden van 't kind, maar overigens voldoend ingelicht - van de zaak had kennis gedragen, zou 't ergste gevreesd hebben, d.i. het gewone. De verregaande zachtheid die aanvankelyk Wouter's hoofdeigenschap uitmaakte, zoo ruw gewreven tegen een der onbehagelykste staaltjes van werkelykheid die de buitenwereld leveren loon, dreigde te bezwyken. Het moest schynen of z'n gevoel, na wat ziekelyk en onvruchtbaar tegenspartelen, na wat gesukkel met miskende gevoeligheid, zou worden verstikt, en daarmee de kiem van het goede. En dit zou dan ook 't geval geweest zyn, wanneer-i alleen zacht was geweest, niets dan zacht. Maar gelukkig bezat hy 'n andere hoedanigheid die hem staande hield, en waarby de in de meeste andere gevallen zoo ongezonde romanlektuur hem dapper te-hulp kwam. Wouter leefde maar voor 'n zeer klein deel met | |
[pagina 49]
| |
moeder, broêrs en den Weledelen heer Motto! Z'n ziel woonde elders, en nam deel aan den stryd dien z'n helden en heldinnen te voeren hadden. Zelfs was-i daarby altyd voorganger, aanvoerder, maarschalk en - alweer precies als in Afrika - koning. Meer nog, hy voelde zich de verantwoordelyke persoon, de deus ex machinâ van rechts- en plichtswege. By elk dreigend incident, by elke krisis, by elk gevaar dat deugd en eer kon te-gronde richten, meende hy den angstkreet te verstaan: waar blyft Wouter?
De Weledele heer Motto zou zeker vreemd hebben opgezien, als-i had kunnen weten welke vreemdsoortige mededingers hy had in het beschikken over den dienstyver van z'n leerjongetje. Hy was er de man niet naar, om den hartigen toon van Wouter's antwoord optemerken, als deze door hem uit de eene winkelhelft in de andere werd geroepen. Dat haastig: ‘ik kom!’ waarmee dan 'n zwygend droomen van uren lang werd afgebroken, klonk veeleer als 'n krygshaftig ‘ce sera moi, Nassau!’ dan als blyk der gewilligheid die elk ‘patroon’ eischen kan van winkeljongetjes die lust in werken, en - onder borgstelling voor de geldlâ - 'n behoorlyk geloof hebben. Wouter's ziel liep op stelten, en plaste onbesmet door 't vuil waarin men zich veroorloofd had hem te werpen. Het scheen wel of-i zich tot taak had gesteld z'n reinheid ongeschonden te bewaren, en zich te oefenen in kracht. Noch 't een noch 't ander was echter het geval. Hy kende de gevaren niet waaraan-i was blootgesteld, en had in deze eerste levensproef z'n behoud alleen te danken aan... smaak, die toch niet eens zuiver was. Hoe immers had het in hem kunnen opkomen de beelden die z'n droomen bevolkten, aftevallen ter-wille van den Weledelen heer Motto en diens genooten? Waarom zoud-i spreekwys, toon, manieren en... gedrag van z'n omgeving hebben nagebootst, hy die zoo precies wist hoe 'n edele ridder zich uitdrukt? Hoe 'n vorst behoort te spreken en te handelen? Wat er omgaat in 't gemoed der jonkvrouwen van koninklyken bloede? En nu sprak ik nog niet eens van z'n allerhoogmoedigsten godsplicht, van z'n eigen zieleverwantschap, in vergelyking waarmede al die ridders en vorsten en jonkvrouwen maar zeer gemeen volk waren! O, die grappig verheven adeltrots! En zelfs wanneer men de aanduiding der oorzaken die hem behoedden voor vernedering, stemmen wil op lager toon, dan nog zou hy - op de bewustheid na - te vergelyken zyn geweest by den zwemmenden krygsman, | |
[pagina 50]
| |
die geweer en kruithoorn opheft boven den waterspiegel, niet achtend wat hem omklotst, alleen zorgend voor 't ééne noodige, voor 't behoud van het goede.
Dat ons kind het goede voor-als-nog op 'n verkeerde plaats zocht, doet hier niet ter-zake. Ik verdedig den maatstaf van z'n streven niet, ik tracht te verklaren hoe en waarom hy staande bleef.
Zeker, zeker, Wouter legde hooger aan dan noodig was om 't punt te bereiken waarop z'n leven moest uitloopen! Maar geen keus hebbende tusschen te hoog, of te laag, was 't voor hem 'n logische noodzakelykheid zich tegen afdryven te waarborgen door de meening dat men méér kon zyn dan goed, dat men edel moest wezen, en verheven! Reeds in 509 heb ik dit 'n fout genoemd.
Gewis, 't is 'n fout - en 'n zeldzame! - maar beter dan menige soort van niet zeldzame wysheid, bewaarde zy onzen Wouter voor wegzinken in 't gemeene! |
|