| |
| |
| |
Onze held legt weer 'n bezoek af, en woont akelige tooneelen
by. Sporen van kannibalismus in Europa. Saturnalie op dokters
studeerkamer. Vreeselyk tafreel van kinderen die hun vader mishandelen. De
lotgevallen van 'n vlâlepel, met 'n handleiding tot het begraven van
ongelukken. Olivier van Noort kan den doortocht naar 't gesprek niet
vinden.
1060.
Den volgenden dag schelde Wouter by den dokter aan. Z'n hartje
beefde, want dat huis zag er heel voornaam uit. Hy werd binnen gelaten en, na
aangemeld te zyn, uitgenoodigd: ‘maar boven te komen.’ Dit
‘maar’ is 'n onbeminnelyk uitvindsel van amsterdamsche
dienstmeiden. Ik gis dat ze hiermee geen ander kwaad bedoelen dan zekere
voorbereidende oefening in 't gebruik van stopwoorden, met het plan om eerlang
aan 't verzenmaken te gaan, en historische treurspelen te schryven.
Dokters-Kaatje was nog zoo ver niet. Ze geleidde Wouter heel
prozaïsch naar de ‘studeerkamer’ waar dokter Holsma bezig was
met het vervullen van den natuurlyken vaderplicht: hy onderwees z'n
kinderen.
Er waren er drie. Een jongen, wat ouder dan onze Wouter, zat alleen
in 'n hoek aan 'n klein tafeltje te schryven of te rekenen. De beide anderen,
'n knaapje van Wouters leeftyd, en 'n meisje dat een paar jaar jonger scheen,
stonden by de tafel waaraan de dokter gezeten was, en waarop 'n groote
aardglobe stond, die blykbaar 't onderwerp was van de les. Dit begreep Wouter
eerst later, want hy had nooit | |
| |
met kennis zoo'n grooten ronden
bol gezien. Hy wist niet dat er nog 'n andere manier bestond om de ligging van
landen aanschouwelyk voortestellen, dan op platte kaarten. Zoo was er meer in
de kamer, dat-i wel zag, maar ternauwernood waarnam, en niet opmerkte. Toch
prentte zich alles diep in z'n geheugen, en later, veel later eerst, geraakte
hy in-staat zich rekenschap te geven van de indrukken die hy by z'n
binnentreden opving.
Toen de meid de deur der kamer opende, vernam hy de stemmen der
kinderen, en ook die van den vader. Zelfs hoorde hy lachen, maar zoodra hy z'n
figuurtje vertoonde, werd alles als door 'n tooverslag op-eens doodstil. De
twee kinderen by de groote tafel stonden als soldaatjes. Er was iets styfs in
hun voorkomen, dat Wouter zeker zou hebben doen lachen, als-i niet te verlegen
geweest was om 't komieke daarvan te vatten. Zelfs het meisje zette haar lief
gezichtjen in 'n plooi van officieelen ernst... o deftiger dan hy ooit by de
oudste menschen had waargenomen, zelfs in de kerk. Gedurende den tyd dat de
dokter Wouter verwelkomde, en hem 'n stoel aanwees, stond de kleine jongen
zoo-waar met den pink op den naad van den broek, als wachtte hy op 'n:
ingerukt... marsch! of: rechts-om... keert!
De grootere die alleen zat, had by Wouters binnentreden steelsgewys
'n oogenblik opgekeken, en hem aangezien met de eigenaardige uitdrukking van
vyandelykheid jegens onbekenden, die den mensch zoo ongunstig onderscheidt van
sommige andere diersoorten, en die we vooral kunnen waarnemen by wilden,
kinderen en... sommige vrouwen. Het onuitgesproken: ‘wie ben
jy?’ heeft by zulke gelegenheden den rang van stilzwygende
oorlogsverklaring.
By kinderen is dit verschynsel dagelyks waartenemen, en ik geloof
dat het aan weinigen onbekend is. Om 't optemerken by de mensch-exemplaren die
in de aardrykskundige schoolboekjes uitdrukkelyk ‘wilden’ genaamd
worden, zou de Europeaan op-reis moeten gaan. Wat de derde soort van individuen
betreft, die zich aan deze specifiek-humane ongerymdheid schuldig maken... men
behoeft slechts acht te geven op de blikken waarmee ‘dames’ die
elkander op 'n wandeling ontmoeten, dit kenmerk van haar al te primitieve
menschelykheid ten-toon spreiden. Ze meten elkaar, wegen elkaar, oordeelen,
beoordeelen, veroordeelen, en verdoemen elkaar. We zien daaruit dat de
slagtanden van 't kannibalismus nog altyd niet geheel-en-al zyn uitgevallen.
Laat ons | |
| |
aannemen dat de lieve Natuur dit aldus heeft verordend,
opdat we niet te grootsch zouden wezen tegenover honden en engelen. Zy bewaarde
de rudera uit 'n lang verloopen tydperk onzer ontwikkeling, als om ons
toeteroepen: ‘vergeet niet dat ge eenmaal zoo geweest zyt. Ge ziet wel,
als niet die Mevr. A, B, C, enz. 'n zyden japon aan 't lyf, en 'n heer aan den
arm hadden, zouden ze elkaar opeten!’
't Is mogelyk dat die ‘dames’ zoo kwaad niet meenen, en
dat enkelen, ook zonder heer of zyden lappen, zich wel van anthropofagie zouden
onthouden. Ik heb de hier bedoelde mene-mene-tekel-woede waargenomen by
zachtmoedige schepsels, die in gewone omstandigheden waarlyk niet in-staat
zouden zyn 'n levend konyn te verslinden. Om evenwel deze zachtmoedigheid niet
meer eer te geven dan haar toekomt, moet men hierby niet uit het oog verliezen,
dat zoo'n beestje zich nooit schuldig maakte aan... ja, waaraan?
Wat is dan toch eigenlyk de misdaad van 'n dame die op de wandeling
mededames ontmoet? Haar misdaad? Wel, men kent haar niet. Is dit niet
onvergeeflyk? Ze veroorlooft zich te bestaan, dáár te zyn, te
loopen, te ademen, zeker soort van jurk te dragen zelfs, en... men kent haar
niet!
Het is te verklaren dat soms de lintjes van Mevrouw A. niet behagen
aan Juffrouw B. 't Is verschoonbaar dat de hoed van Freule C. niet in den smaak
valt van Miss D. Het is begrypelyk dat de Wede E. 'n heel ander
streepje zou gekozen hebben dan dat waarmee Mlle F vandaag zoo
byzonder mooi schynt te willen wezen... maar toch, ligt er in dit alles 'n
reden om elkaar zoo boos aantezien, en maar heel-eventjes-byna niet te
byten?
In dat: ‘ik ken je niet, dus: vyandig!’ openbaart zich
'n zonderlinge opvatting van humaniteit. Misschien noemde ik die ten-onrechte:
primitief. Wel schynt ze te dagteekenen uit den tyd toen we in holen of op
boomen woonden, maar 't is te veronderstellen dat ze door andere gewoonten van
liefelyker aard is voorafgegaan. Het kan zyn dat die kleinsteedsche
barbaarsheid eenmaal iets nieuws was, en voor beschaving doorging. Ze wyst op
stamgemeenschap, die 'n gevolg was van wryving. Op aansluiting, die samenging
met afzondering. Op gebrek aan voedingsmiddelen, dat elken vreemde deed aanzien
als 'n indringer, als 'n veroveraar, als 'n dief. Eenmaal moet dit anders
geweest zyn. Geheel onvervalscht primitief zyn alzoo onze wilden, dames en
kinderen niet! De geslachtsboom hunner wreede schuwheid klimt hoogstens op tot
de troglodieten, maar gewis niet tot het pa- | |
| |
radys.
Zoo... damesachtig dan, had Willem Holsma den kleinen bezoeker even
aangekeken, heel even! Wouter zelf bemerkte het niet, maar Dr. Holsma wel. En
Willem scheen te weten dat z'n vader scherp zag. Vandaar de haast om
voorttegaan met de sinussen waaraan-i bezig was, of met den
Titus Livius die hem vandaag begunstigde
met 'n pensum.
- Zoo, ventje, ben je daar, zei de dokter. Komaan, dat's heel braaf
van je. Wat heb je daar?
En op-eens zich tot de soldaatjes keerende:
Help me onthouden, jongens, dat ik je straks aan-tafel iets vertel
van... Olivier van Noort. Jy ook, Willem, denk er aan.
Wouter kneep verlegen in de opgerolde hooggekleurde Lady
Macbeth, en wist niet recht hoe hy z'n geschenk aan den man zou brengen. Hy
vond die kamer zoo prachtig, en die meubels, en die groote kasten vol boeken...
och, z'n prent kwam hem zoo leelyk voor! Hy had het ding wel willen
inslikken.
Men had hem van-huis allerlei lessen meegegeven, en voorgeschreven
hoe hy staan, zitten en spreken moest. Hy stond daar dus vry links, en sprak
bedremmeld. Met groote moeite bracht-i er uit, dat hy den dokter kwam bedanken
‘voor z'n beterschap... naast God.’
Het was koddig te zien hoe de beide soldaatjes zich op de lip beten,
en ik moet erkennen dat ook Holsma zelf niet zonder inspanning 'n ernstig
gelaat vertoonde.
- Naast God? Ja... juist! Heel juist! Braaf gezegd, kereltje! En heb
je dan nu God wel bedankt?
- Zeker, m'nheer! Alle avenden in m'n bed, en gister in de
kerk...
De kleine Sietske werd hier bezocht door 'n dykbreuk van
ondeugendheid. Ze proestte in lachen uit. Het ongeval dreigde aanstekelyk te
worden. Willem scheen redenen te hebben z'n neus veel harder te snuiten dan
voor 't gewone doel van dien handgreep noodig is. Ook Herman bewoog zich, en
keek Wouter schalks aan. Maar de dokter scheen met dit alles geen genoegen te
nemen. Hy sloeg met 'n liniaal op tafel, dat de aardbol er van sidderde.
| |
| |
- Orrrde! riep hy met 'n donderende stem, die Wouter bang maakte.
Orrrde! Wat is dat hier voor 'n samojeedsch huishouden onder de les? Ik zal
jelui allemaal... orrrde!
Daar begon 'n klok te slaan. Sietske scheen te tellen, en stak by
elken slag 'n vinger op.
- Ik zal jelui allemaal...
- Vyf! juichte Sietske. M'n hand is uit, kyk maar, tot den pink toe:
vyf! Vyf uur, vadertje, mannetje, tirannetje! Hoera... hoera!
De beide jongens begonnen meeteschreeuwen. 't Was 'n
quodlibet van gaudeamus en vive la joie, en God save
the King... help mee, jongens! Vive la vacance, le maître en
pénitence... Wilhellemus al van Nassouwe... met de ellebogen door z'n...
hoed. Help, Herman! Help, Willem! Wraak, wraak, wraak! A bas les tyrans!
Amour sacré - pak 'm beet, Willem, jy bent de sterkste - de la
patrie... de heer van Son is 'n brave kapitein... hy regeert z'n volkje,
neen... daar ging 'n patertje langs den kant... wraak! So, so wie ich
dich liebe - wraak, wraak, wraak! Houdje goed, Herman, dapper! Ik zal de
linkerhand wel houden. Toe, jongens! - Hier ligt myn Damon, neen...io
vivat, io vivat... boum, boum, boum... hoera! Dans son bivouac, le
troubadour fidèle... wraak! Fleuve du Tage... wraak! Oh,
shall he, boys... oh, shall he, boys... oh, shall he... wraak! Pro
salute horum - geen latyn, riep Sietske - hop maar Jannetje, hop maar...
sing, Sally, ho... wraak!
Wouter wreef z'n oogen uit, en vertrouwde z'n ooren niet. Wat-i hier
zag gebeuren, ging z'n begripjen àl te ver te-boven. Nooit had hy kunnen
droomen dat de wereld tooneelen opleverde, als waarvan hy hier 'n voorbeeld
zag. Van tooveren had-i wel eens meer gehoord, en ook het ten-hemel varen van
Elias in 'n gloeienden wagen kwam hem, na wat bybelstudie, zoo erg vreemd niet
voor. Maar dat Willem, Herman en Sietske hun vader, zoo'n deftigen dokter, om
den hals vielen, tegen hem opklauterden, en hem byna de kleeren van 't lyf
plukten... ongehoord! Hy had niet zoo ruw durven omgaan met 'n ouden pantoffel
van z'n moeder, of met Stoffels afgelegde kleeren. 't Verbaasde hem dat de
wereld niet verging.
- Nu, nu, nu, riep de onttroonde tiran, wat inschikkelykheid,
jongens! Kan ik 't helpen, dat jelui geen pleizier hebt in aardrykskunde?
| |
| |
- Breng 't dierbaar dochtertje naar den spiegel, papa, riep nu
Sietske die te-paard op z'n schouders zat.
De vader gehoorzaamde. Maar hy hinkte, want Herman was op z'n
linkervoet gaan zitten, en omarmde de kuit. Willem trok hem aan den arm voort.
By den spiegel gekomen, begon de kleine amazone te deklameeren en te
gestikuleeren:
- O, dierbaar Afrika...
Een schrik doortrilde Wouters leden. Daar roerde 't nest waarlyk z'n
werelddeel aan, zyn Afrika! Was 't niet of ze 't er om deed!
- O, Afrika, Sofala, Monomotapa, Monoëmugi... prachtig!
Nog 'n oogenblik, papa, dierbare schooltiran - houd vast, Willem, toe! - ik wil
heel Afrika aan den spiegel vertellen, en zien hoe ik m'n gezicht vertrek.
Mesopotamië, mesopomomo... mondvol, mooi! Nigritië -
blyf staan, papa, ik ben nog niet half klaar. Willem, help me! M'n paardje
trappelt zoo... hu, hu! - Aethiopië - Herman, houd z'n beenen
vast... niet kittelen, dan val ik - Marokko... Schiermonnikoog... hu, hu,
paardje, met je vlassen staartje... Alexandrië, Soudan, Egypte...
Weesp, Rotterdam, Haarlemmermeer, Kolveniersburgwal - de les is uit, ik mag
zeggen wat ik wil - Krom-elleboogsteeg, Algiers, Cleopatra, Karel de
Groote... wie vangt me?
- Ik, riep Willem.
Sietske werkte zich omhoog tot ze op vaders schouders stond, en
sprong op Willem toe, die haar handig opving en op den grond zette.
- Oef! riep de dokter.
- Oef, oef, oef? O, dierbare vader, we zyn nog lang niet aan
oef! Twee volle uren les, en dan terstond: oef! Waar zou dat
heen? O, neen, dierbare tiran van Monomotapapa, van Monoë...
muggen mugi, bedenk dat 'n welgeschapen kind z'n rechten heeft. 't Is 'n
ware schande... ga jy 'ns voort Herman, ik ben 'r heesch van!
- 'n Ware schande... nu jy, Willem!
- 't Is 'n ware schande, m'nheeren, zoo afrikaans-miserabel
heden-ten-dage de europesche vaders hun nederlandsche kinderen behandelen.
- Weg met de ouders! Roep mee, papa!
- Weg, weg, weg met...
...met de kinderen, smokkelde papa er tusschen. Maar | |
| |
Sietske betrapte hem op dien vreeselyken wanklank.
- Wat moet ik hooren, sakkerloot! Geen schelmstukken, dierbare
Vader! Orrrde... orrrde! Wat is dat hier voor 'n samojeedsch huishouden...
nà de les!
- Juist, schreeuwden de jongens, orrrde na de les! Dat is de
ware rechte orde!
- En... wat zie ik daar? riep Sietske. Wie heeft daar de mooie
nieuwe prachtige hemelsche verrukkelyke liniaal stuk geslagen? 'n Zaag, 'n
zaag, papa's onschuldige liniaal is 'n zaag! O, die vaders, die vaders! Toe,
papa, wees gezeggelyk, en roep mee: leven de kinderen!
- Ja, ja... uit onbeklemde borst, papa!
- Leven de dierbare... papaas, riep de vader, en hy werd voor dien
oproerkreet weer duchtig gestraft.
- Als ik vader ben, zal ik me heel anders gedragen, zei Herman.
- Ik ook! beloofde Sietske. Nooit, nooit, nooit meer dan 'n halve
sekonde les in... de eeuw. NooitSofala, Monomotapapa... kom-aan,
dierbare vader, roep mee: leven de kinderen! Of anders...
- Leven de...
Weer sloeg de klok. Eén slag. Nu stak de vader 'n vinger
op.
- Kwartier, jongens! De saturnalie is uit! Komt allen mee - jy ook,
mannetje! - mama wacht ons zeker met het eten.
Willem nam Sietsken op z'n rug, en Herman besteeg Papa. Zoo gleed de
familie den trap af. Wouter volgde, maar Lady Macbeth verdween
platgedrukt in z'n zyzak. Hy was onthutst, en had moeite zich te overtuigen
dat-i hier dezelfde persoon zag, die...
Beerevellen? Gouden pen? Maar hoe was dit alles mogelyk? Het was
immers toch geen droom, dat hy en al de zynen zoo hoog tegen de
duizelingwekkende deftigheid van dien man hadden opgezien? Hy begreep er niets
van.
In de eetkamer heerschte weder 'n geheel andere toon dan
vóór en na vyven in de school.
- Stel den jongeheer aan mama voor, zei de dokter.
Hy wendde zich tot Willem. Maar Sietske vroeg:
- Papa, mag ik het doen?
| |
| |
Holsma knikte. De kleine meid nam Wouter met kluchtige deftigheid by
de hand, en leidde hem naar 'n dame die aan de gedekte tafel bezig was met
sla-aanmaken.
- Mama, dit is 'n jonge-heer... gut, ik moet je naam weten! Hoe heet
je?
- Wouter Pieterse.
- Dit is de jongeheer Wouter Pieterse, die papa komt bedanken
omdat-i... ziek geweest is, en die... de jonge-heer blyft hier immers eten,
papa?
De dokter knikte weer.
...die hier blyft eten, Mama.
- Als mama 't goedvindt, zei de vader.
- Juist, als mama 't goedvindt.
Mevrouw Holsma zette Wouter met 'n paar vriendelyke woorden op z'n
gemak. 't Was noodig!
De kring waarin hy zich hier bevond, behoorde tot den deftigen
middelstand, maar onzen Wouter kwam alles vorstelyk voor. Men wees hem 'n
plaats aan, en 't deed hem genoegen dat-i zat. Drie-vierde van z'n postuurtje
was nu geborgen onder de tafel. Dit was zóóveel gewonnen voor z'n
pynlyke beschroomdheid. Byna alles wat-i zag en hoorde, verbaasde hem. Toen-i
z'n handen vouwde...
- Wou je bidden, mannetje? vroeg de dokter.
- J...a, m'nheer, stamelde Wouter.
- Dat's 'n zeer goede gewoonte. Ga gerust je gang. Doe je dat altyd
aan-tafel?
- Ja, altyd... by warm eten, m'nheer!
Er was tucht in dat huis: niemand lachte.
- Bid jy er maar gerust op toe, jongen!
De dokter maakte gebruik van 't oogenblik dat Wouter de oogen
gesloten had, om zonder 'n woord te spreken z'n kinderen tot beleefdheid te
vermanen. Ze volgden dien wenk trouw op. 't Was hun schuld niet, dat-i later
inzag 'n zonderling figuur te hebben gemaakt in dien kring.
- Je doet er zeer goed aan, zei Holsma. Wy doen 't niet, en...
daaraan doen we misschien ook goed.
- Wel zeker, zei de moeder. Ieder moet handelen naar z'n
overtuiging.
| |
| |
Dit zoo eenvoudig woord trof Wouter dieper dan iemand had kunnen
veronderstellen.Hy... 'n overtuiging! Het korte gezegde van Mevrouw
Holsma kende hem 'n waardigheid toe, 'n gewicht, en 'n recht, waaraan hy nooit
gedacht had. Onder 't gebruiken van de soep, dacht hy voortdurend: ik mag 'n
overtuiging hebben!
Het was hem vroeger nooit in den zin gekomen dat 'n zaak
ànders kon worden opgevat, dan ze door z'n moeder, of door Stoffel, of
door wien ook - mits 'n volwassen persoon! - werd voorgesteld. De geheele
kwestie over bidden of niet-bidden kwam hem niet zóó belangryk
voor, als 't vernomen nieuws dat hy 'n overtuiging hebben kon. Z'n
gemoedje zwol er van...
|
|