1059a.
Velen vergissen zich in de meening dat de leugen altyd 'n
uitvloeisel wezen zou van 'tbelang. Aanvankelyk is ze, even als sommige
lichamelyke wanstaltigheden, slechts 'n gevolg van knelling. Een kind dat geen
weerklank verneemt op de uiting zyner aandoeningen, wordt beschroomd, en vreest
zich belachelyk te maken. Het gedurig vermanen, onderwyzen, berispen, werkt
verlammend. De jonge ziel trekt schuw haar begeerige voelhoorntjes in, en sluit
weldra ook de onschuldigste gewaarwordingen in haar binnenste op. Hieruit
vloeit dat hygen naar 't onbekende voort, naar 't verre - dikwyls naar 't
onbereikbare - dat mensch en Menschdom kenmerkt. Want de Maatschappy werkt
hierin op gelyke wyze als het gezin en 't ouderlyk toezicht. ‘Dat mag
niet!’ en: ‘dat is onbehoorlyk!’ wordt er van alle kanten
geroepen, zoodra iemand zich veroorlooft zichzelf te zyn. ‘Hoe
dwaas!’ is terstond het algemeene oordeel over alles wat afwykt van den
regel waaraan men gewend is. De meesten gaan 'n wyden stap verder, en noemen 't
‘misdadig’ wanneer de eenling zich aanmatigt z'n individualiteit te
bewaren, of zelfs wanneer-i blyk geeft daarnaar te streven.
't Gevolg is: leugen. Want de lust om zich te verzetten