Ideën V
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
althans, daar 't oorspronkelyk plan slechts was, hem gevangen te nemen, en naar Engeland overtevoeren. De ‘edelknaap’ en Machteld willen hem behouden zien, en op z'n ‘stoel.’ Wat Amstel aangaat, hy wilde wel... hy wilde niet... en toch weer wel. Ook hy scheen Feiths verhandeling bestudeerd te hebben, en intezien dat men in het tweede, derde en vierde Bedryf zich hoofdzakelyk moet bezig-houden met den reglementairen ‘knoop.’ Aan dezen treurspelplicht offert hy alles op. Ziehier hoe de zeer openharte man over zichzelf denkt: ‘En ik, lafharte...
De lezer heeft waarschynlyk reeds meermalen opgemerkt hoe gaarne ik de gewone uitdrukkingswys voor 'n betere verruil, zoodra 'n taalmeester my den weg wyst. Onleerzaam ben ik niet. ‘En ik, lafharte prooi en speelpop van mijn Magen,
Sluit de oogen toe, en volg waar mij verraders jagen,
Maar 't zy zoo!’
Men ziet het, alles is hier anders dan by anderen. Neen, toch niet, ook in wiegeliedjes sluit het wichtje de oogjes toe, als de baker om 'n rym verlegen is, zooals hier de ‘dichter’ om 'n sylbe. Onovertrefbaar is het ‘volgen waar’ men gejaagd wordt. Hazen en herten mogen er 'n voorbeeld aan nemen. En ook dat vrindelyk: ‘het zy zoo!’ is eenig, niet waar? Er behoorde nu eigenlyk te volgen: ‘Maar 't zy zoo! Hemel... hel... krankzinne woede...
zwyk!
O, treurspelknoopery van Meester Bilderdyk!
Amstel geeft dan ook wel eenigszins iets van dien aard te kennen, maar vergenoegt zich, iets minder openhartig dan gewoonlyk, en om Bilderdyks meesterschap over de taal te doen uitkomen, met den hik-nabootsenden uitroep: ‘'k Kan - lees: kikkan - alleen den stormwind niet
weerstaan!’
Waarom niet? vraagt de eenvoudige die geen verstand heeft van treurspel. Hy kon immers Floris waarschuwen? Toch niet, want hy had 'n ‘eed’ gedaan. Wel is waar deed hy dien maar protasiaal, tegen z'n zin, en al betuigende dat-i er niets van meende, wel schold hy telkens de saamgezworenen voor verraders uit - en zichzelf er by - maar... hy moest dien eed houden... om den ‘knoop.’ Ook aan Floris had-i eeden gedaan, nu ja, maar... daarvan stond niets in | |
[pagina 126]
| |
Feiths knoopenleer. Die telden dus niet mee. Het ‘ontroeren en ongerust maken van den toeschouwer’ wordt nu, voor zooveel Amstel aangaat, te-weeg gebracht door 'n reeks van onbegrypelykheden die den menschenkenner wanhopig maken. Hy spreekt als 'n berouwvol zondaar, zoodat men telkens verwacht dat de samenzwering door hem zal verklapt worden. Ook moedigt hy Machteld aan, van haar kant het ‘naar geheim’ - sic! - te ontdekken. Maar er komt weer niets van. Het verwondert me, dat er slechts drie knoop-toehaalbedryven in 't stuk zyn. Met zùlk laveeren had de dichter dozynen kunnen vullen. Wanneer Machteld zich by Amstel informeert: of-i 'n verrader is? antwoordt de goede man - als had men hem gevraagd of-i veel van augurkjes hield - ‘ja, Mevrouw!’ Niet zeer korrekt in die hoedanigheid, raadt hy haar aan, z'n ‘verraad’ aan den ‘dierbren Vorst’ te gaan verklappen. Er bestond 'n gemakkelyk middel, meende hy, om - zonder scha voor den ‘knoop’ - allen tevreê te stellen: ‘Hij legge 't Staatsgezag, hij legg' zijn tijtels
af,
En sier' zijn eedlen Zoon met d'opgedragen staf!
Nog eens! In 's Hemels naam, zoo beden iets vermogen,
Ontsluit den dierbren Vorst zijn nog begoochelde oogen!’
Machteld vindt het voorstel om 'n ‘eedlen zoon met 'n staf te sieren’ zoo byzonder onaannemelyk, dat ze Amstel uitscheldt voor: ‘Hoofd der Huichelaren.’ Ten-onrechte. Want met eene in de annalen der menschkunde ongehoorde oprechtheid vertelt hyzelf aan 't heele publiek dat-i 'n allergemeenst sujet is. Op uitdrukkingen als: ‘Barbaarsche ziel, bezoedeld met verraad!’
of: ‘Gij siddert niet uit deugd, maar lafheid, voor 't
volvoeren.
Als lage moorden past!’
antwoordt-i dan ook met allerbeminnelykste berusting: ‘Vaar voort, Mevrouw, vaar voort! Ontlast uw lijdend
harte!
'k Verdien het!’
By 'n andere gelegenheid klaagt-i over: ‘de ontembre (!)
zielsverschrikking
Des snoodaarts...
Dat is hyzelf. Nederiger kan het niet! | |
[pagina 127]
| |
‘Des snoodaarts in het net des Staatsverraads
bekneld.’
Dessndrts hètnètdès sttsvrrds... prachtig! Wie zou geen meely hebben met 'n man, bekneld in 't net van zooveel konsonanten? Nu, hy is dan ook terdeeg wanhopig, en neemt 'n onbescheien voorschot op z'n berouw. Dit is wel niet menschkundig, maar als model der eenheid van handeling mogen we dien greep in de vermoedelyke toekomst, kolossaal noemen. Er moet 'n nieuwe naam worden uitgedacht voor de psychologische kunstfiguur die z'n karrière begint met galgeberouw. Amstel speelt z'n rol 't achterste-voor. Als 't stuk zes bedryven had, zouden we hem by 't vallen van de gordyn in de wieg vinden. Ziehier hoe hy de toekomst diskompteert. Na verzekerd te hebben dat-i niets aan de zaak doen kan, redeneert hy aldus: ‘Wat dan? Wat vordert de eer? Ach! eer eens
eedverbrekers!
Dus dondert me door 't hart de ontwaakte stem des wrekers
Die voorzit in 't gemoed.’
Een stem die voorzit. ‘Ja, eerlooze Amstel, ja,
Die stem vervolgt...
'n Voorzittende stem die vervolgt... al voorzittende. ‘Die stem vervolgt me alom, en rust niet...
Al voorzittende. ...en rust niet waar ik ga!’
Wel te onthouden dat er nog niets geschied was, en dat-i eenvoudig Floris hoefde te waarschuwen. In-plaats daarvan: ‘Ik hoopte op Machteld. Ach, waar toeft zij? Zal zij
spreken?
Wel neen! Zoo min als hy. Om van haar kant meetewerken aan den ‘knoop’ had ze by 'n vorige gelegenheid Amstel voorgesteld... haar in 't bisschoppelyk paleis 'n plekje te wyzen: ‘Om vrij en ongestoord mijn tranen uit te
plengen!’
Om dus haar tranen uit te plengen, was ze ‘te-viervoet komen aanvliegen.’ Amstel, zonder de minste aanmerking te maken op haar byzondere manier van schreien en knoop-toehalen, wyst haar allervriendelykst 'n lokaliteit aan, die hem tot uitplengende | |
[pagina 128]
| |
bezigheden geschikt voorkwam: ‘In 't Koninklijk (?) verblijf ter zijde (van?) 't
trapportaal.’
De toeschouwer komt niet te weten of de goede Machteld het juiste plekje tydig gevonden heeft, en of 't onbezet was. We willen 't beste daarvan hopen. By elke gelegenheid zien we dat onze door-en-door verboekte schryver 't métier... wel volstrekt niet verstaat, maar dat-i òver 't métier een-en-ander gelezen heeft. Hierin staat hy eenigszins bovenShakespear, en ver boven Sophokles en Euripides. Nog verder boven Aeschylus. Byna allerverst boven Thespis, en onnoemelyk ver boven de samensteller van 't Bacchisch bokslied, van de eerste ??? ??????. Al die wildzangers hadden nooit 'n behoorlyk reglement op 't ‘ontroeren’ der toeschouwers in handen gehad. De stumperts zochten waarheid in Natuur. Ga naar voetnoot* Onder Bilderdyks leiding werken alle personen dapper mee aan 't toehalen, of althans heen-en-weer trekken, van den ‘knoop.’ De ‘Edelknaap’ die 'n briefje vindt - het was door Woerden verloren - en die daarmee Floris tracht wakker te maken, wordt beleefd afgewezen. Zoo slecht is geen rechtgeaard ‘Vorst’ dat-i door 't lezen van 'n briefje zich zou bezondigen aan 't ontydig losmaken van Bilderdyks ‘knoop.’ De onnoozele ‘Edelknaap’ minder thuis in Feithsche kunstreglementen, veroorlooft zich eventjes, heel eventjes aantedringen op die lektuur: ‘Dierbre Vorst, uw leven...
Wat geeft 'n treurspelvorst om z'n leven! De ‘knoop’ gaat voor, denkt Floris. En hy uit deze overtuiging in de volgende schoone woorden: ‘IJdel beven!
Door geen oneedle daad behield ik mij het leven.
Maar ga: ik ben gerust in 't midden van mijn Hof,
En Woerden is mijn vriend. Daar is geen vreezensstof.’
| |
[pagina 129]
| |
De page scheen geen verstandsstof genoeg te hebben, om hem te zeggen dat... 't Is waar ook, wat zou er dan van den ‘knoop’ geworden zyn? En zie, ook hier alweer is 't stuk historisch, d.w.z. er is iets als 'n brok historie in 't stuk. Ook de kronieken spreken van zekere geheimzinnige waarschuwing, die door Floris zou in den wind geslagen zyn. Het doet er nu niet toe, dat zulke vertellingen altyd worden vastgeknoopt...
't Woord: geknoopt verklapt den oorsprong. 't Zyn stereotiepe stoplappen, als 't gerust slapen van veldheeren voor den slag... 'n onverantwoordelyke fout, en parenthèse!
...geborduurd dan, op èlken vorstenmoord. De Idae Martis hebben 'n groote nakomelingschap, en 't is er ver vandaan dat zyzelf de stammoeders wezen zouden van haar geslacht. Vreemd is 't dus niet dat Beka van 'n oud vrouwtje spreekt, dat volgens sommigen - die ‘sommigen’ zyn nooit te vinden - den graaf zoude gewaarschuwd hebben. De geestelyke schryvers laschten gretig hier-en-daar brokken van hun schools weten in, en lieten, om dat te doen uitkomen, iets verzekeren door die zelfgemaakte ‘sommigen’ dat dan eindelyk beduidde: ik ken m'n Suetonius op m'n duimpje. Hoe dit zy, Bilderdyk had volkomen 't recht die waarschuwing optenemen onder de faktoren van de beoogde ‘ontroering’ des toeschouwers. Er staat geschreven: ‘de auteur moet... de aandoening... door andere aandoeningen verpoozen. Men geeft hierom het hart aan vrolijke hoopvolle uitzichten voor oogenblikken over. Deze verheffen de ziel, om haar vervolgens des te dieper te doen neerzinken.’ De page verheft dus de ziel door 't opwekken van hoop op redding. En Floris, om ‘haar vervolgens des te dieper te doen nederzinken’ weigert het briefje te lezen, waaruit die redding zou voortvloeien. Graaf Floris van Holland is diskreet. Hier ziet men allerduidelykst hoe men, gebruik makende van 'n historisch feit, het karakter der historie kan misteekenen. Want, even als de onmenschelyke kuisheid die den held wordt te-laste gelegd, past die salon-diskretie noch by z'n persoonlykheid, noch by 't behandeld tydvak, noch by de omstandigheden. De auteur had met evenveel recht z'n held kunnen voorstellen als bedreven in de elektrische telegrafie, of als zoo byzonder handig in 't wollenaaien. Bilderdyk zou woedend geworden zyn, wanneer 'n onkundige régisseur aan Van Zuylen - de stomme die: historisch! uit- | |
[pagina 130]
| |
schreeuwt - 'n balk in-plaats van de kolom in 't wapen had gegeven, maar de wankleur van 't gansche stuk, 't verbroddelen der karakters, de onbestaanbaarheid der toestanden, het... koddige van de treurspeltaal - de menschen spreken alsof ze elkaar voor gek houden - het volstrekt gemis aan zielkundige juistheid... al die leugens zyn beneden de aandacht van den Meester, of liever boven z'n konscientie. Dat knutselen met ‘historische’ waarheidjes in zulke stukken door 'n geaffekteerd op den voorgrond dringen van fragmentarische feiten, ten-koste der integriteit van 't geheel, is boerenbedrog. De uitkomst heeft geleerd dat er onder Bilderdyks publiek veel boeren geweest zyn. Hy is geslaagd, tot by z'n vyanden toe. Men bestreed hem uit côterie-geest en partyzucht - volgens sommigen bestonden er zulke dingen in vroeger dagen - maar men tastte hem niet aan in de onwaarde van z'n prulwerk. Voor allen was hy de Meester, de prins der dichteren, de grootvorst van de Nederlandsche Letterkunde, de heros in verzenmakery en... poëzie, zaken die vry lynrecht tegen-over elkander staan, en die men dus voor 't zelfde hield. Hy ook. Want zelfs waar-i in malle geestdrift zich aanstelt als 'n voorvechter van 't ware dichterschap - het thema is van-ouds zeer versächtig: ‘van hier gy, die... enz. - zelfs dáár geeft juist hyzelf blyk dat-i wel degelyk behoort onder de velen die ‘van hier!’ moeten gejaagd worden. Bilderdyk was 'n kwakzalver. En te verachtelyker naarmate hy luider schreeuwde. Een onware dichter staat beneden andere falsarissen omdat-i zich meer aanmatigt. |
|