1012.
En nog-eens de tekst: ‘de Natie kent u niet.’
Beste
post, zeg me toch wat men dan
moet verricht hebben, om zich te houden voor wèl bekend?.
Begryp deze vraag wel. Meen niet dat het bekend worden op-zichzelf
m'n doel was. Ik kan bewyzen dat ik zoolang mogelyk vermeed ‘aan den weg
te timmeren.’
Toen ik - op veertigjarigen ouderdom, en vier jaren
nà Lebak! - voor 't eerst optrad in 't publiek, had ik 'n sterken
tegenzin te overwinnen, die thans nog niet geheel geweken is, en meetelt onder
de redenen die my 't verblyf in Holland onaangenaam maken. Ik had en heb geen
lust in populariteit, van welke soort dan! Maar... nu er eenmaal geschiedde wat
geschied is, nu ik deed wàt ik deed...
Nu vraag ik, wat behoort er door 'n burger van den Staat
verricht te zyn, om hem recht te geven tot de meening dat-i by z'n medeburgers
- hier: by het beste deel zyner medeburgers! - bekend is?
Gy zegt my te kennen, gy. Dit doet me genoegen!
En ge zegt het niet om me pleizier te doen. Uw brief zelf bewyst dat
ge waarheid spreekt.
Welke hoedanigheid in uzelf, is oorzaak van deze bekendheid?
Leerdet ge my kennen in de verwaarloosde of in de welbesteede uren
van uw leven?
Me dunkt dat ge my kent omdat ge iemand zyt die stryden wil
voor 't goede. Dáárom spreekt ge my aan. Dáárom
veroorlooft ge u - zeer goed! - my te behandelen als iemand, u nà genoeg
staande om zonder bitterheid verwyten aante-