Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
833.Men heeft me wel eens beschuldigd, geen oprechte republikein te zyn. Dit is ongegrond. Ik ben oprecht in al m'n meeningen. En ook ben ik republikein, mits men dit woord niet opvatte in bekrompen beteekenis. Ik houd genot voor deugd. (Minnebrieven blz. 49, Uitgaaf 1875.) De grootste genieting vinden wy in 't voortbrengen van genot, in 't doen genieten. Ook waar we niet of maar gedeeltelyk slagen, zyn we deugdzaam door 't pogen. Wie véél genot tracht te scheppen, wie 't algemeen welzyn wil bevorderen, in de meening dat-i daardoor de som van geluk verhoogt, is deugdzaam en republikein, onverschillig of-i z'n doel wil bereiken met één Koning of met zeventig. Niet-republikeinsch is 't verjagen of tegenwerken van 'n Koning die nut voortbrengt. Niet-republikeinsch is 't steunen van zeventig koninkjes die - al-of-niet iets doende - kwaad doen. De staatkundige overtuiging van den waren republikein openbaart zich anders dan door 'n afgezaagd kibbelen over den besten regeeringsvorm. Dit is hem byzaak. Hy bestreeft de verhooging van algemeen geluk, en zyn politiek verbiedt hem aan 't bastertwicht: de politiek, meer plaats te geven dan haar volgens dit program onvermydelyk toekomt. (114) Gelyk onze meeste logiën zich ten-slotte in één punt ontmoeten, is er alzoo nauw verband tusschen staatkunde en deugd in eenvoudigen, d.i. allerhoogsten, zin. Zoo zou men aan menschkunde den naam kunnen geven van psychische chemie, en zedelykheid omschryven als ethische huishoudkunde of logika der plichten. Uit dit alles vloeit voort dat de welmeenende inderdaad verlichte man, republikein moet zyn, al heette hy bourbon. Een der eerste gevolgen van deze richting van z'n geest is 't wegcyferen van standen. De algemeene zaak omvat allen. De republikein kent als zoodanig geen edellieden, geen ryken, geen werkman, geen vrouwen of mannen zelfs, hy kent en erkent slechts menschen. Door verheffing van menschen-waarde tracht hy de som van geluk te vergrooten. 't Al te konventioneel verschil tusschen armen en ryken, tusschen aanzienlyken en geringen, verlaagt de som van genot, en is dus misdadig. 't Is nu de vraag niet, of de zoogenaamd-gemeene man zelf voor 'n groot deel schuld heeft aan z'n vernedering... |
|