Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij803.Er zyn menschen die door de uitdrukking: ‘wat ikzelf niet gezien heb, geloof ik niet’ 'n certificaat van onomkoopbaarheid aan hun oordeel meenen uittereiken. Ik kan 't niet als zoodanig aannemen. ‘Gezien’ zal hier wel beduiden: waargenomen. Zonder deze rechtzetting van de uitdrukking immers, zou deze soort van alledaags-wysgeeren 't bestaan moeten ontkennen van koorts, muziek, groei, pyn, geur, enz. altemaal dingen toch die ze nooit gezien hebben. | |
[pagina 211]
| |
Hoe durven zy de betaling wagen van 'n spoorkaartje naar 'n plaats waar ze nooit geweest zyn? Dit is zeer onvoorzichtig. Als zoo'n plaats eens niet bestond, hoe dan? Is er al dan niet 'n Noordpool? Niemand heeft zoo'n ding ‘zelf’ gezien. Ja, niemand zag het, ook zonder zelfheid, door de oogen van 'n ander. Dit gewicht-leggen op zelf-waarnemen is slechts dan niet ongerymd, indien men bewys geeft van helderen blik, onbevooroordeelde opvatting, korrekte redeneerwyze, en moed tot het aannemen van de slotsom. (143) Ik spreek nu niet van de speciale kunde die in gegeven gevallen onmisbaar wezen kan. Waar een of meer dezer eigenschappen ontbreken, is dat beroep op professor zelf, belachelyk, en zeer dikwyls verdient 'n verwaand: ‘ikzelf heb 't gezien’ tot antwoord:
- M'n lieve man, ik wou liever dat 'n ander 't gezien had!
Of:
- Dan zal 't wel waar wezen. Als ik 't gezien had, zou ik twyfelen. |
|