745.
Zonder nu te verzekeren dat de kunst van lezen, ons
eens-vooral van aangebrande soep en vliegen of miswyzende harten zou verlossen,
houd ik 't voor zeker dat er uit de slordigheid waarmee men gewoon is de door
'n boek meegedeelde denkbeelden in zich optenemen, veel kwaads ontstaat, en dat
het lezen van de meesten niets is dan 'n voortdurende studie in
verkeerd lezen. 't Ware te wenschen dat men 'n zeer groot gedeelte van
den tyd dien men aan lezen besteedt, doorbracht met denken over 'tgeen men
gelezen had, al was 't dan weinig. M.a.w. dat men zich oefende in
kritiek, d.i. in oordeelkunde.
't Veel lezen is alweer 'n gevolg van traagheid. Men vindt het
gemakkelyker z'n gedachten te laten leiden door 'n ander, dan daarmee te
arbeiden op eigen verantwoordelykheid, en met 'n zelfgekozen doel. In-zooverre
is aldus 't lezen - ook zonder terugzicht op 't gehalte van de lektuur -
inderdaad zeer nadeelig.
Voor zeer jonge menschen, wier taak meer in samelen dan in schiften
bestaat, kan 't nuttig wezen veel materiaal - ter latere verwerking altoos! -
in zich optenemen, doch er komt 'n tyd dat de wereld recht heeft iets terug te
ontvangen van wat ze ons meedeelde, of liever, dat ze voordeeligen oogst wacht
van 't gestrooide zaad. Dat velen zich niet gehouden achten tot zulke
eerlykheid, verandert geenszins 't standpunt van den wysgeer die zich schamen
zou steeds te nemen, zonder ooit terug te geven.
Velen begaan de fout waartegen ik waarschuw, zonder zich te kunnen
beroepen op overmaat van lektuur. Ze lezen weinig, en tòch slecht.
Waarmee dezulken hun gedachten bezig-houden gedurende den tyd dat ze
niet lezen, is my 'n raadsel.