| |
608.
Ik vraag, na dit alles, of dusdanige ervaring omtrent
‘publieke voordrachten’ gunstig stemt tot het zoeken naar
‘waarheid’ en of ze voordeelig werkt op de wys waarop die
verkondigd wordt?
En nog ben ik niet aan 't eind. Laat ons 't oog afwenden van de
soort der uitnoodigers die in den ‘spreker’ 'n kollega van
goochelaars en napraters zien, of hem willen gebruiken ter afwisseling van
andere ‘vermaken.’ Stellen wy dat-i geroepen wordt in 'n kring van
menschen die hem - op hun manier! - hoogschatten, die iets van hem willen
leeren. Van menschen die behoefte voelen aan wryving... of iets van dien aard.
De begeerte naar wryving namelyk, is meermalen niets dan kleinsteedsche lust in
't tergen van andersdenkenden, of zelfs slechts van persoonlyke vyanden. 't
Afficheeren van ingenomenheid met individuen die bekendstaan als voorgangers in
zekere richting, wordt dan gebruikt als oorlogsmiddel in 'n stryd over zaakjes
die hemzelf geheel onverschillig, of zelfs onbekend zyn. Hy dient in dat geval,
buiten z'n weten - en zeker tegen z'n zin - tot projektiel.
Doch dit wenschte ik thans voorby te gaan. Ook wil ik nu niet
terugkomen op de kwestie van 't al of niet behoorlyk vergoeden der genomen
moeite, van schadeloosstelling voor 't staken van anderen arbeid. We nemen nu
aan - wel eenigszins gewaagd voorzeker - dat de uitnoodigers nagenoeg even
rechtvaardig zyn in 't schatten van de materieele aanspraak op belooning, als
ze verondersteld moeten worden te zyn in de waardeering der intellektueele
verdienste van den man dien ze tot voorganger kozen. Wat geschiedt er dan?
Men is hartelyk... o zéér! Men wacht hem op aan de
station. Men drukt hem de hand... dozynen malen!
- Wien heb ik 't genoegen te spreken?
- M'n naam is... rammelslag... om u te dienen. Ik heb alles
van u gelezen... mooi hoor! Mag ik 't pleizier hebben, u m'neer
huilders voortestellen... ook 'n geestverwant van u. Sakkerloot, wat
is die vertelling van sa... sa... sa... hoe heet-i ook weer? Och, help
m-n-eens... dien javaanschen jon- | |
| |
gen, meen ik... 't is mooi, hoor!
Dat's m'nheer van stryen... ook al 'n aanhanger van je... denkje dat-i
wat gelooft? Geen bliksem! Ge zyt hier onder vrinden, dat verzeker ik u. Kom,
nu gauw naar m'n huis. M'n vrouw wacht met de thee...lasman, kom mee!
Hier... dezen weg op! A-propos, wat zeg je van de
onderwyswet? huilders, waar blyf je? Ja, de onderwyswet, hoe vind je
'm? Dat gebouw daar, is 't Raadhuis. Je moet onzen burgemeester 'ns zien, 'n
kerel van 't jaar nul. En den gemeenteraad... allemaal prullen van 't eerste
water. 't Is hier 'n beroerde boel. Nou, 't zal vol wezen vanavend! Eergisteren
waren er al dertien plaatsen genomen. De dominee komt ook... hy is modern,
weetje... 'n heel fideele kerel. Wat zeg je van ons plaveisel? Beroerd, he? Nu
deze straat in, straks den hoek om, dan nog één straat, en dan
zyn we 'r gauw. Je moet 't maar voor lief nemen, zooals je 't vindt. We hebben
'n logeetje... anders kreeg je-n-'n mooier kamer. M'n vrouw is 'n beetje onwel
dezer dagen. Ze heeft te veel gedanst in de Harmonie, maar anders... wie
groette ons daar? 't Is apeling... hy is ontvanger... nou, die komt
van-avend ook... 'n royale kerel. Hy is van z'n vrouw gescheiden...
maçon ook, weetje, 'n éérste, hoor! En liberaal...
dat verzeker ik je! Als de broeder-redenaar eens wegging, zou hy 't
worden... die kan praten! Zeg, kan je-n-er vanavend niet wat laten invloeien
over de riolen? Ik heb 'n proces met de stad, en ze willen dat ik 't betaal -
de boel moet opgebroken, weetje - en ik zeg dat de stad 't moet repareeren...
ik zal je de papieren laten zien, want... je houd van oudheden, dat weet ik.
Thuis heb ik 'n schilderytje dat meer dan honderd jaren oud is - ze zeggen dat
't waarde heeft - och, ik laat 't maar hangen! Zieje die juffrouw met krullen
daar, die door 't gordyntje gluurt? Dat 's juffrouw poezelaar, de
nicht van onzen officier van justitie... ze doet het huishouwen by hem...
omdat-i niet getrouwd is. De vorige was 'n ander klantje... die had wel drie
vrouwen te gelyk. Gut, 't is hier zoo'n rare boel! Weetje wat de burgemeester
me laatst durfde zeggen? Hy zei - niet waar huilders? - hy zei:
‘ik ben burgemeester, en ik moet weten wat ik te doen of te
laten heb.’ Verbeelje, zoo'n vent! Wat zeg je dáárvan? Maar
ik heb 'm getroefd, dàt verzeker ik je? Ookgroet ik 'm niet meer. Waar
kyk je na? Dàt? Dat 's de koncertzaal... willen we-n-even binnengaan? Er
is societeit ook... heb je lust in 'n bittertjen... of 'n glas punch? Niet? Ook
goed! Ja, wat ik zeggen wou, hoe staat het nu eigenlyk met de zaak die ge hadt
met hellemans? Is die uit? Ah, zoo... nu, dat heb ik altyd | |
| |
gezegd. Frank - die is notaris hier, 'n goeie vent, maar wat
suf, weetje - nu, frank zei dat die hellemans naar Amerika
was, maar ik zei altyd dat-i in Schoonhoven woonde, niet waar, van
stryen? Ja, dat Amerika slikt wat volk. Ik denk er over, ook daarheen te
gaan, maar m'n vrouw heeft er tegen omdat onze kleine jongen zoo souffreert aan
de klieren, weetje? Anders graag! Ik zeg maar: leve de vryheid, en in zoo'n
republiek... dat 's andere thee dan die boel hier! Maar die thorbecke is 'n... eminent man, dat 's maar zeker!
Zeg, weetje wat ze-n-in 'n engelsche krant van 'm gezegd hebben? Hy was te
groot voor zoo'n klein volk, zeien ze. Mooi, hé? 't Is 'n
eminènnnn...te kerel... kyk! En franssen
van de putte, die lykt je, hé? Liberaal! En fock!
Hoor eens, ze mogen zeggen wat ze willen, we zyn fameus vooruitgegaan. Onze
dominee speelt familjaar z'n kaartje... als er geen ouderlingen by zyn. En z'n
preeken... moraal, pure moraal! Denkje dat-i aan wonderen gelooft? Zoo min als
ik... kyk, daar gaat-i juist. Zou je wel zeggen dat-i dominee was? Hy komt
zéker van-avend, niet waar, lasman? Onlangs heeft-i op 't Nut
gesproken... over insekten... hy had 'r 'n heele boel by zich... tusschen
glaasjes, weetje. Nu, en daar sprak-i over... van belang, hoor! Want-i doet
veel aan - hoe noem je 't ook - ja, entomologie. Dat is z'n fort. Hy
stond eerst te Kromhuizen, maar nu is-i hier... hooger traktement, weetje...
veel kinderen - rakkers van jongens - maar anders 'n goeie vent. Ze zeggen
dat-i solliciteert om 'n hoogere burgerschool... nu, ik mag lyen dat-i 't
krygt. Hei... hei... krippelhof! dat is 'n neef van me, die daar uit
't venster kykt, weetje, maar 'n vrome van de bovenste
plank krippelhof... pst... pst! Kom 'ns beneden, hier is iemand die je
spreken wil - sjt, hy moet eens met je-n-aan den gang - kom beneden! Zoo man,
ben je daar... daar is multatuli... die komt je bekeeren. Hou je nou
'reis goed. Kom je van avend? Ik betaal je plaats. Niet? Ook goed. Anders... we
houwen oefening maar... zonder psalmen... hi, hi, hi! Nu, dag neef, adieu! Dat
heeft-i beet! Hy is boos, weetje, omdat ik zei dat je 'm bekeeren wou. Hy kan
je niet luchten of zien, en zou liever sterven dan wat van je lezen... allemaal
leugens, zegt-i. Nou, dat moet hy weten. Hy en lummelaar... die
daar woont op den hoek, in den sigarenwinkel - ook 'n vrome... hy is 'n neef
van onze baker, maar dat wil-i niet weten - zyn woedend op je. Ja, man, je hebt
hier vyanden ook... ze zeggen allemaal - niet waar, huilders? - dat je
zoo'n gemeene kerel bent. Maar wy zyn | |
| |
je vrinden... niet waar,
van stryen? Dat zal je zien van-avend. Ik alleen heb voor drie
plaatsen geteekend. Maar m'n vrouw komt niet... om de klieren, weet je, van den
kleinen jongen. Och, wat heeft ze 'r ook aan! Nou, dat 's mooi, daar heb ik
vergeten te zeggen dat ze die stoelen anders moeten zetten, in de zaal...
lasman, loop jy 'r even heen, wilje! Er moeten gangetjes open blyven
voor de bediening... o, je weet niet wat 'n gemaal 't is, zoo'n leesbeurt te
arrangeeren, en... 'n standje met den kastelein toe! Verbeeldje, die vent wil
kurkegeld hebben... ik zal 'm zien komen! Neen, man, pas si bête!
Maar a-propos, dit had ik je n-al lang willen vragen... als je dan God
wegcyfert... wie heeft dan alles gemaakt? Want, zieje, ik vraag maar altyd:
waar is dan alles vandaan gekomen? Er moet toch 'n begin geweest zyn?
Genesis? Nu ja... dat's gekheid, dit weten we, allemaal gekheid! Maar,
zieje, in je ‘Gebed van den onwetende’ - mooi, hoor! - daar
zegje zelf: ‘O God, er is geen God!’ Waarom zeg je dan: o God? Maar
mooi is 't... dat moet ik zeggen. Jammer dat 't niet rymt... anders was 't
precies 'n vers. Dus wil ik je maar even zeggen, weetje... nog 'n paar straten,
dan zyn we-n-er... onze logee zal wel voor 't raam zitten - ze moet thee
schenken, weetje, want m'n vrouw is bezig met den kleinen jongen - je moet maar
kyken naar 'n huis met gele jalouziën, niet waar, van stryen? 't
Zal me benieuwen wat je van m'n zoontje zegt... dàt is er eentje!
Verbeeldje wat-i van de week zei - lasman was er by - hy vloekte-n-als
'n ketter! Zes jaar pas... zes jaar! Wat zeg je dáárvan? En
verleden heeft-i anderhalf glas beiersch bier gedronken... 't is 'n klantje! En
zal nu de waal je niet helpen? 't Is 'n schande dat ze zoo weinig doen
voor den Javaan. Weetje wat ik zeg! Ik zeg, we moeten die menschen
beschaven... dàt moeten we! Onderwys... lezen... schryven... dàt
is de ware Jakob! Maar... fut, ze doen er niets aan, niets! We zullen ze wel
krygen! Ik houd voordrachten in de maatschappy ‘Tot nut van den
Javaan’ - niet waar, huilders? Ik ben mede-oprichter, weetje
- en ik heb gezegd: lezen en schryven... dàt heb ik gezegd!
Dominé vredenburg spreekt er ook... maar hy brouwt 'n beetje.
Anders... wat de man zegt, is zoo kwaad niet. Wacht je veel goeds van die
agrarische wet? Wat is dat toch voor 'n ding? Hoor eens, dit 's maar zeker, de
Behouders hebben uitgepraat... finaal uitgepraat! Maar zeg eens... ja, dit moet
ik je vragen - je permitteert immers? - nu, ik wou je vragen - niet waar,
van stryen?... want hy wou 't je-n-ook vragen, weetje - wat
bedoel je toch met die Minnebrieven? | |
| |
Je neemt immers niet kwalyk?
't Is maar, weetje, dat we niet weten wat je 'r mee bedoelt? Kyk, hebben we
gezegd, als-i nog-eens 'n mooie vertelling maakte van zoo'n javaanschen jongen,
sa... sa... hoe heet-i ook? M'n vrouw heeft er by gehuild... ja, de
Havelaar is mooi, dat moet ik zeggen. Verleden week nog heb ik hem
geleend van piet kruk die in 'n huis van me woont - ik wou, dat-i er
uit was, want-i betaalt slecht - nu, die houdt 'n leesbibliotheek... en mag dus
wel wat voor me-n-over hebben. Onze logee leest er nu in... maar van
Droogstoppel slaat ze-n-over. Nou, dàt 's dan ook 'n vervelende kerel!
Maar anders... ik moet zeggen dat 't mooi is! En laat je nu geen volksuitgaaf
drukken? Dàt moest je doen. Want, zie je, vier gulden... dat schikt
iedereen niet! Zieje daar die boomen en dat yzeren hek? Dat 's m'n tuin. Morgen
kan je 'r in wandelen... je blyft immers 'n paar dagen? Ik heb 'r 'n prieel in
laten zetten, en 'n broeikast ook. Zou je wel gelooven dat me dat hek
tweehonderd gulden kost? De jongens van 't gymnazium liepen in m'n perken...
dus 't moest wel! Ze vertrapten de bloemen! Dat kon ik niet aanzien... het deed
me zeer! 't Zyn rakkers! En de kommissaris van policie... nu, dat 's 'r
óók een! - je weet niet wat 'n lamme troep 't hier is! - die
zei... dat-i er niets aan doen kon. Loop jy naar de verdommenis, zei ik... we
zyn er! Dat 's onze logee... zieje, net wat ik zei: gele jalouzie... m'n vrouw
is achter... en nu, doe net of je thuis waart...
Oef!
Is 't genoeg, lezer?
|
|