Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
naar waarheid doet betwyfelen, en dus 't wèl opvatten van z'n woorden in den weg staat - gedeeltelyk uit zekere goedhartigheid, by de naïve vergoelyking: och, als ze dan waarlyk zoo arm zyn, zou weigeren toch slecht wezen... neemt onze redenaar de uitnoodiging aan. Slachter, bakker, huisheer, hadden hem zoo-even gemaand. Hy heeft de middelen niet om z'n kinderen te geven wat voor hun ontwikkeling noodig is. De vermoeiende speldeprikken van dagelyksche gêne maken 'm zenuwachtig. Toch antwoordt hy:
- Ik zal komen. O, om 't geld is 't me niet te doen!
En hy zegt tot de zynen: ge begrypt toch, niet waar, dat ik die menschen niet voor 't hoofd kan stooten? Foei... ik zou me schamen! Moet niet het evangelie der waarheid, byvoorkeur aan de armen gepredikt worden? En de zynen antwoorden: dàt is zoo! Het is uw plicht daarheen te gaan. Hy zàl dus gaan. Wel is-i ziekelyk, wel knikken hem de knieën - hy leed zooveel, den laatsten tyd! - wel weigert hem de keel haar dienst, rauw als zy is van spreekbeurten en difteritische angina, maar... hy zal gaan: ze schynen daar ginds zoo arm. Dáár immers moet hy wezen! Wel is 't wat guur en koud in die derde klasse...
- O, dàt is niets, indien maar niet de medereizigers m'n stemming bederven. Kou? Pah, ik kan er tegen! Die keel... leer dit van my, kinderen, 'n keel moet gehoorzamen. Ga naar voetnoot* Ze zyn zoo arm daarginds! Je begrypt toch dat ik daar... daar juist, wezen moet. - Maar de vermoeienis... - Pah! Kinderen, jelui weet niet hoe taai ik ben! Dàt zult ge nu eens zien: ze zyn zoo arm! Bedenkt toch, dat ik daar wezen moet, juist dáár! - Maar 't stoort u zoo in uw arbeid. Ge waart juist bezig met... - Gekheid! Niets zal me beter doen werken, dan 't be- | |
[pagina 45]
| |
sef dat ik daar m'n plicht heb gedaan: ze zyn zoo arm!
En hy gaat! Hy gaat, om op 't oogenblik dat-i bezig wezen zal met de ontwikkeling van de denkbeelden waaraan hy 't duurste van z'n ziel besteedde, te ontwaren dat de ‘armen’ die hem tot zich riepen, op één avend meer aan wyn verzwelgen, dan gedurende een gansche maand noodig wezen zou voor 't onderhoud van z'n gezin! Dat echter zoo'n: ‘onze societeit’ arm was, is waar. Men had immers zooveel uitgegeven aan illumineeren op den laatsten koningsjaardag! En er waren tooneelvoorstellingen gegeven! En 'r was 'n zangeres in de stad... 'n reklaam-étoile van de zevende klas. En 't was pas kermis geweest, of 't zou weldra kermis zyn... En de gemartelde ‘waarheid’ -verkondiger komt geknakt te-huis, en doolt dagen lang rond, vóór-i de geleden smart heeft verslikt, voor-i op-nieuw genoegzaam helder ziet tot het scheppen van nieuwe denkbeelden. |
|