Ideën II
(1880)– Multatuli– Auteursrechtvrij532.Na 't uitgeven van 't voorgaande blad dezer Ideen, heb ik gewacht. Betuigingen van sympathie ontving ik vele. Bewyzen, weinig. En ik ben moedeloos. Niet omtrent het eindelyk slagen, maar over het slagen op deze wyze. Onder dat wachten heb ik nog eenige wiskunstige waarheden ontdekt - over de eigenschappen der dusgenoemd-identieke vergelykingen en der kwadraatgetallen - of liever, ik heb middel gevonden om bekende waarheden helderder voortestellen. Gaarne zou ik my belast zien met het onderricht in mathesis en algebra, maar ik heb geen loisir. De noodzakelykheid dryft me een anderen weg op. Er is verrotting in den Staat, en ik mag niet toegeven in de begeerte om meêtewerken tot het populariseeren van | |
[pagina 321]
| |
exacte wetenschappen, zoolang er zooveel onjuiste denkbeelden worden verspreid, die op ander terrein in den weg staan van beschaving, welvaart, volksgeluk. Op ander terrein? Neen! De kennis die tot het goede leidt, vordert evenzeer nauwsluitende syllogismen en strenge conclusiën, als de studie der wiskunde. 't Is valsche beschaving, verdraaide wetenschap, gehuichelde welmeenendheid, die de waarheid, op welk terrein dan ook, zou willen laten afhangen van onbegrepen inductie. Wie er zegt: ‘dat gaat boven 't begrip der menigte’ liegt. Hy bewyst alleen dat hy zelf niet de gaaf heeft - of den wil! - om de behandelde zaak te brengen onder 't begrip van 't algemeen. Niets is ingewikkeld. Het verschil der moeielykheid van opgegeven vraagstukken, ligt alleen in de lengte van den weg die men heeft afteleggen van grondstelling tot besluit. Er is niet meer begrip noodig tot het vatten der waarheid dat 2 X 2 X 2 = 8 is, dan dat 2 X 2 gelyk is aan vier. De toeleg der volksbedervers - ministers, kamerleden, dominees, speculanten - bestaat in het afschrikken van onderzoek, en de traagheid der menigte doet dien toeleg gelukken. 't Is gemakkelyker, toetezien hoe de man die waarheid zoekt, gesmoord wordt, dan mèt hem den weg langs te gaan, waarop hy de waarheid trachtte te bereiken. (460) Het blyft de vraag evenwel, of de traagheid van heden niet eenmaal - misschien weldra - de bittere erkentenis zal na zich slepen, dat het beter ware geweest zich by-tyds intespannen, dan te wachten tot het oogenblik waarop de logica der feiten zich belasten zal met de straf der achteloosheid. |
|