Ideën II
(1880)– Multatuli– Auteursrechtvrij530.Wat zou de Natuur ons uitlachen, als ze bewustzyn had van onze verdeelwoede. Om iets te verklaren van de wyze waarop een plant groeit, hebben wy wiskunde noodig, en meteorologie, en chemie, en botanie, en statica, en dinamica, en allerlei in ons oog onderscheidene wetenschappen. Het is nagenoeg, als-of wy om 'n woord te lezen, zooveel professers moesten raadplegen als 't woord letters heeft. Daarvan weet de natuur niets. De noodzakelykheid bewerkt - heel ongeleerd - de aanëenhechting der deelen, niet volgens wetenschappelyke regels, maar op 'n wyze die ons in-staatstelt, naar de maat van ons waarnemingsvermogen, uit het gebeurde onze opmerkingen te maken, en deze - altyd onvolledige! - opmerkingen te regelen tot gebrekkige wetenschap. De Natuur handelt, zoo-als een volk z'n taal spreekt. Van 'n man sprekende, zeide men: hy, van eene vrouw: zy, van 'n kind: het, vóór iemand er aan dacht, de woorden der taal te verdeelen in mannelyke, vrouwelyke of onzydige. De scoliast moet daaruit z'n taalkunde putten, en niet omgekeerd. Waarschynlyk heeft Cicero nooit gehoord van 'n ablativus absolutus, en misschien had-i verlegen gestaan, als men hem had gevraagd naar gerundia. Hy gebruikte die dingen waar-i ze noodig had, zonder daarby modellen te volgen, noch te voorzien dat-i modellen leveren zou aan Vossius, vervelender gedachtenis. Nooit gelastte iemand de byen, hare celletjes te begrenzen met zeszydige vlakken. De eisch der dingen brengt dien vorm mede. Elke bol zal zich voegen tot den sexaëder, wanneer-i rond-om gelyke drukking ondergaat van aan hem gelyke bollen. Ga naar voetnoot* Eén | |
[pagina 319]
| |
honygby, alleen werkende, zou haar celletje tot 'n bolvormige ruimte maken, tot den vorm namelyk dien alle voorwerpen en grenzen van ruimte aannemen, indien er geen reden bestaat tot afwyking. Daar nu echter de buurtjes der honigby - indien ook zy alleen werkten - dienzelfden vorm zouden geven aan hàre celletjes, moet het kamertje begrensd worden door zeszydige wanden, als resultante-vorm der wederzydsche bemoeienis. Een denker die nooit gehoord had van den vorm dier cellen, zou daartoe kunnen besluiten uit den aard der dingen. En zelfs wie niet houdt van gezet nadenken, heeft moeite om onkundig te blyven. Telkens geeft ons de Natuur stalen der goederen uit haar oneindig magazyn. Maar men zoeke die niet -of niet uitsluitend althans - in zoogenaamd geleerde voorstellingen. Veeläl is niets onwysgeeriger dan wat wy geleerdheid noemen. Om byv. de noodzakelykheid van den vorm der byen-celletjes te begrypen, lette men op den kring die gevormd wordt door zes gelyke bollen - oranje-appels, knikkers, biljardballen - welke een zevenden bol, aan de anderen gelyk in grootte, insluiten. Men vrage zich af, welken vorm de middelste zou aannemen, indien hy - by gelyke samendrukbaarheid - aan alle kanten gelyke drukking onderging? De horizontaalsnede door 't middelpunt van den middelsten bol, zal noodzakelyk een regelmatigen zeshoek opleveren. Alweder is hier, als in de cellen der byen, en overäl, geen plaats voor den wil van een god. Die wil toch zou strooken met den eisch der dingen en dan door overbodigheid ongerymd zyn, of hy zou indruischen tegen den eisch, en ongerymd wezen door onmogelykheid. Q.E.D., als in 't voorstel van Pythagoras. Ik noodig alle geloovers uit, zoodra mogelyk eens een kwar- | |
[pagina 320]
| |
tiertje van hun bid- of preektyd te besteden aan 't weerleggen van dit dilemma. |
|