Volledige werken. Deel 25. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1871-1886 en registers
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdKunstnieuws.Wanneer als een variant van 't spreekwoord: aan de vruchten kent men den boom, gelden mag: aan de keuze der stukken kent men den tooneelkunstenaar, dan verdient de heer A.J. Le Gras, wiens benefice-voorstelling we gisteren bijwoonden, onze geheele sympathie. Want hoe men Vorstenschool als drama ook beoordeelen moge en hoevele gebreken dat stuk - de beide acten in de kamer van Hanna niet mede gerekend - als tooneelwerk ook mogen aankleven, als dramatisch gedicht bekleedt het o.i. onder de schoonste werken onzer literatuur eene eerste plaats en schijnt 't gevormd om, naast en met zijn Max Havelaar, den naam van den auteur te vereeuwigen. Danken we, volgens haar openlijke verklaring, aan mej. Mina Kruseman de eerste opvoeringen van dit kunstwerk en heeft zij daarmede alléén zich voor Nederland verdienstelijk gemaakt, zeker heeft ze niet kunnen droomen, dat, toen zij de kroon neerlei, die ze zich eigenmachtig op de slapen had gedrukt, eene àndere koningin zou opstaan, die àl hare voorgangsters in de schaduw zou stellen, om het ideaal van Multatuli te verwezenlijken; eene Koningin der Koninginnen, die we in mej. Beersmans, bij herhaling hebben ontmoet. Bij herhaling schreven we, want het is ons niet ontgaan, dat mej. Beersmans, ofschoon nog aan het Vlaamsche tooneel verbonden, als gast in den Nieuwen Schouwburg is opgetreden, om door | |
[pagina 150]
| |
haar tegenwoordigheid eene benefice-voorstelling van den heer D. Haspels op te luisteren en door haar spel de opvoering van Vorstenschool ten onzent te volmaken. Niemand beschuldige ons toch van overdrijving, wanneer wij beweren, en, na het aantal voorstellingen, dat we bijwoonden, blijven beweren, dat de opvoering van Vorstenschool ten onzent aan het volmaakte grenst. En hoe kan het ook anders. De geniale auteur telt onder de leden van ons gezelschap niet alleen tal van vereerders, maar zelfs blinde aanbidders. Enkelen van wie men beweert, dat zij alles verloochenen behalve dàt wat Multatuli schreef, en waar dan zùlk een meester optreedt, als Mentor voor zulke discipelen; waar het genie van den dichter de harten beroert en de muskelen spant; waar hij zijn invloedrijken geest doet lichten op de hoofden van die allen, dan moet hij eindelijk zelf spreken uit zoovelen; daar weerklinkt uit allen de stem van den meester. Zoo was het in Vorstenschool ten onzent altijd; zoo was het ook nu weder. Een Louise, schooner dan die ons door mej. Beersmans is voorgesteld, kunnen we ons moeielijk denken. Zij is zich zóó volko-eene zoo alle moeilijkheden overwinnende liefde; zij spreekt, acteert, ageert, zóó waardig, zóó koninklijk en met zooveel als aangeboren majesteit, dat ze een paar malen het publiek werkelijk in verrukking bracht. Het eerste bedrijf en de scène in de kamer van Hanna waren voorbeeldig schoon en bezorgde haar tot driemalen toe de eer der terugroeping, terwijl zij na het laatste bedrijf nog tweemalen moest verschijnen. Wie zóó het werk des dichters opvat; wie zoo leerde woekeren met eene natuurgave, verdient méér dan onze bewondering; zij verdient onze hoogachting, onze genegenheid. Naast zulk eene koningin, een koning als de heer D. Haspels, die voor de opvatting zijner hoogst moeielijke rol onze hulde niet behoeft, daar Multatuli hem in een der laatste uitgaven van zijn drama (?) met onderscheiding noemt, en het succes der hoofdtooneelen is aan geen enkele redelijke bedenking meer onderhevig. Of behoeft het nog vermelding, dat de heer W. Van Zuylen zich als prins Spiridio en Herman beide, hier geestig, los, gemakkelijk, daar ruw maar goedhartig, doch steeds met talent van zijn taak | |
[pagina 151]
| |
kwijt; dat de beneficiant een von Schuckenscheuer is bij uitnemendheid, bepaald, auf Ehre; dat de heer J. Haspels als van Huisde zijn ouden roem handhaaft; dat mevr. Eugener-Van Dam eene zeer verdienstelijke Hanna is, die uitmuntend kan worden, wanneer ze van: Mijn eer woont hier, en niet in het paleis eens Konings, aan haar voordracht wat meer bezieling kon bijzetten, en dat Puf is een der beste rollen van den heer Van Nieuwland, die we niet te realistisch mogen noemen, daar de auteur 't schijnbaar zoo gewild heeft; waarom we hem de verklaring van zeer verdienstelijk niet mogen onthouden. Aan mevr. Valois-Sablairolles was de niet zeer aangename taak opgedragen, de Koningin-moeder voor te stellen. 't Is een rol waarin niet of bijna niet wordt gesproken, dan een enkel woord of een halve zin, waarbij niet 't minst te acteeren valt, een soort van ledepop, waartegen steeds gesproken wordt, zonder op antwoord of wederlegging te wachten; en toch stelt de auteur aan die figuur hooge eischen. Wij gelooven, dat de actrice nog geboren moet worden die er iets van maken zal, maar nu mevr. Valois zich toch de moeite geeft er voor te poseeren, zouden we een volgenden keer gaarne zien, dat zij er uitzag als de moeder der koningin en niet als haar zuster. De boerenvrouw mocht wel wat meer in het karakter, dat haar is aangewezen, gekleed zijn en dan wat frisscher. De overige personen hebben geen gelegenheid in iets uit te munten, 't is dus reeds prijzenswaardig, dat zij meewerkten tot een goed geheel, tot een schoon geheel zouden we schrijven, indien 't niet door een paar plaatsen werd ontsierd. Iedereen begrijpt wat we bedoelen, want bijna iedereen trekt den neus op en iedereen walgt bij de woede van Herman als hij uitvalt: Beleefd? wie durft hier etc., want het wekt verbazing en ergernis tevens, dat een kunstenaar als Multatuli blind schijnt te zijn voor zoo'n paar moddervlekken op zijn eigen meesterstuk. Of heeft hij er op gerekend, dat de acteur, die Herman zou vertolken, beschaafd genoeg moest zijn om te weten, dat al wat gedrukt staat en gelezen kan worden, daarom nog niet in het openbaar kan worden uitgesproken, dan hebben wij er vrede mee en wenschen aan de verdere opvoeringen van Vorstenschool een even druk bezoek en even groot succes als daaraan gisteren te beurt viel. |
|