[24 april 1875
Brief van Marie Anderson aan J.W.T. Cohen Stuart]
24 april 1875
Brief van Marie Anderson aan J.W.T. Cohen Stuart. Enkel velletje postpapier, alleen aan de voorzijde overdwars beschreven. (Partikulier archief, Doetinchem; fotokopie M.M.)
Wiesbaden, 24 april '75
Geachte Heer,
Zeg gerust wat gij omtrent Mult. gehoord hebt, laster of niet, dan zal ik u zeggen of het waar is. Daar waar geen eer is, heb ik geen ‘eer’ optehouden. Wat laster is, kunt gij dan, bij voorkomende gelegenheden, weêrspreken. - Ik ken hem van mijn 19de jaar af, & nu ben ik 32; ik weet alles vrij wel omtrent hem. Ik geloof niet dat er iets is, van eenige beteekenis, dat ik niet weet. Bovendien, ik ken niet alleen zijne daden, maar zijne opvattingen, waarvan de daden toch afhangen. Hij kan dingen niet slecht vinden die een ander wel slecht vindt, en omgekeerd. Buitendien kan iemand op sommige punten bedeeld zijn met stompheid van geweten, zoowel als van intellect. En bij hem is alles meer zaak van humeur & eens opgevatte meening, dan eenig boosaardig opzet. Luimig is hij, geheel & al, in alle beteekenissen.
T.t.
Marie Anderson.