[13 april 1875
Brief van Marie Anderson aan J.W.T. Cohen Stuart]
13 april 1875
Brief van Marie Anderson aan J.W.T. Cohen Stuart. Enkel velletje postpapier, waarvan beide zijden overdwars geheel beschreven. (Partikulier archief, Doetinchem; fotokopie M.M.)
Den heere J.W.T. Cohen Stuart
Wiesbaden, 13 April '75
Dank voor uw boekjeGa naar eind1.. - Zonder pretensie kan ik zeggen, er is niemand die Multatuli beter kent dan ik. Niemand die hem zoo lang, zoo van nabij, onbevooroordeeld heeft gadegeslagen. - Ken ik hem dan? Neen, zoo min als hij zichzelf geheel kent. Multatuli heeft in dien zin weinig geweten, dat hij niet het verkeerde in zich kan opmerken. Zijn verkeerdheden zijn, in dien zin alweêr, naïef genoeg. Nu, in den persoonlijken omgang ontzie ik Multatuli zeer, omdat hij een nerveus man is; maar als 't er op aan komt, sta ik voor eigen overtuiging pal. Ik weet, dat het niet deugt, goden te hebben op aarde.
Omtrent de quaestie met uw vader heeft hij mij nooit regt ingelicht. Hij kan zijne opvatting ter goeder trouw hebben. Dit geloof ik. Voor zijne woorden sta ik niet.
Hoogachtend,
Marie Anderson
Vosmaer hebt gij goed beoordeeld. De goede man is ter goeder trouw, en wil, geloof ik, gaarne te vriend houden wat hij kan.- - Dat Mej. Krüseman geen ‘verblind aanbidster’ van M. is, beduidt weinig; want zij is het misschien niet omdat hij haar gegriefd heeft. - Gegriefd heeft Multatuli mij niet, en onverzoenlijk is hij niet. Hoe men hem keere of wende, Multatuli is een naïef man, naïef in alle zaken, 'tzij ze goed zijn, hetzij niet.
Neem mijn openhartige getuigenis aan.
Deze brief is uitsluitend voor U bestemd; ik heb geen reden Mult. onnoodig te grieven. Niet uit vrees, maar ik houd niet van onaangenaamheden, en hij is mij lief. Ik hoop uwe meening omtrent hem getemperd te hebben, maar meêdoen aan vergoding wil ik zeer zeker niet. - Intusschen heb ik geen reden tot brouilleeren. - Ik stel mijne vriendschap tot hem alzoo in uwe hand. Hij heeft veel goeds, bedenk dat.